Gele monnikskap

Aconitum vulparia


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Gele monnikskap staat op beschaduwde tot half beschaduwde, vochtige, vrij voedselarme tot matige voedselrijke, kalkhoudende leem-, löss- en mergelgrond, verder op stenige plaatsen. De zeer giftige plant groeit in natte loofbossen, vooral langs beken en in de omgeving van bronnen. Het verspreidingsgebied van deze Midden-Europese bergplant bereikt in het westen nog juist Nederland en België. Ze is alleen langs de Geul in Zuid-Limburg als wilde plant aangetroffen maar wordt elders ook aangeplant. De vondsten in Zuid-Limburg sluiten aan bij de vroegere Belgische vindplaatsen. Langtongige hommels zorgen voor de kruisbestuiving. Aconitum heeft een lange en bewogen geschiedenis als gifplant. Niet alleen werd het als pijlgif gebruikt maar het was ook als dodelijk venijn een geliefd middel. Daarnaast had het ook een faam als geneesmiddel. Ook nu wordt het nog aangewend om het hart te stimuleren en tegen heftige pijnen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 0,50-1,25 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - Deze giftige plant heeft rechtopstaande stengels, die maar weinig behaard zijn.

Bladeren - Wortelrozetbladen en één  tot drie  stengelbladen met een lange steel. Ze zijn diep handvormig gedeeld met vijf  of zeven  delen die weer in drieën gespleten en gezaagd zijn met meer dan 1 cm brede slippen. De niet gesteelde schutbladen zijn handvormig gedeeld, de hogere enkelvoudig.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Met lange, ijle bloemtrossen aan het eind van de stengels en korte trossen aan de boogvormige zijtakken in de oksels van schutbladen. De bloemen zijn bleekgeel en hangen aan gekromde min of meer uitstaande stelen. De helm (het bovenste bloemblad) is smal langwerpig, 1½-2,2 cm groot en nauwelijks verwijd aan de voet.

Vruchten - Een doosvrucht. Meestal zijn er 3 kokervruchten. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vochtige, vrij voedselarme tot matig voedselrijke, kalkhoudende grond (leem, löss, mergel en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bossen (natte loofbossen, vooral langs beken en bij bronnen) en op rotsachtige plaatsen.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website