Smalle waterweegbree

Alisma gramineum


© Bert Verbruggen

Ecologie & verspreiding
Smalle waterweegbree staat in en langs zonnige, ondiepe en heldere, ± voedselrijke, stilstaande tot zwak stromende, weinig of niet verontreinigde, ± stikstofrijke, basische tot vaak kalkhoudende, zoete of zwak brakke wateren boven een kleibodem, maar soms ook boven veen, grind of humeus zand. Ze groeit aan waterkanten en in wateren (vaak aan buitenrand van de oevervegetatie), in en langs sloten, in wielen en kleigaten, in infiltratiegebieden in de duinen en op de natte delen van opgespoten terreinen. Nederland valt geheel binnen het Europese verspreidingsgebied. De soort is vrij zeldzaam in laagveengebieden, zeldzaam in het rivierengebied en de duinen en is elders zeer zeldzaam. Bestuiving geschiedt door insecten en de vruchten worden hoofdzakelijk door het water verspreid maar ook door watervogels. Het taxon wordt o.a. gekenmerkt door de al vroeg beginnende bloei die gedurende een groot deel van dag duurt, de sterk gekromde stijl en de boven het midden verdikte vruchten die allemaal 2 groeven bezitten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - september

Hoogte - 0,15-0,80 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken -

Bladeren - De bladeren vormen rozetten. De onderwaterbladeren zijn lintvormig, vrij donker groen, tot 1 cm breed en tot 70 cm lang. Aan de topzijn ze in een driehoekige punt versmald. De luchtbladeren hebben een smal spatelvormige bladschijf, die geleidelijk in de steel versmald. Meestal hebben ze een vrij stompe top.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen kunnen zowel onder water (ze gaan dan niet open) als op het land bloeien en vruchtzetten. De bloempluim is vaak meer breed dan hoog. Na de bloei knikken de pluimtakken soms iets terug. De 4 tot 7 mm grote bloemen zijn wit en soms hebben ze een paars aangelopen rand. De kroonbladen zijn langer dan de kelk. De stijl is omgekruld.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De nootjes zijn 2 tot 2,75 mm groot en hebben 2 groeven op de rug. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen in of en langs stilstaand of zwak stromend, ondiep (tot 70 cm), matig voedselrijk tot voedselrijk, maar weinig of niet verontreinigd, zoet of zwak brak, kalkhoudend, helder water met een bodem van klei en soms veen of humeus zand.

Groeiplaats - Waterkanten en water (in meestal wat grotere plassen aan de buitenrand van de oevervegetatie, in en langs sloten tussen bollenvelden, sloten langs spoorwegen, wielen en kleigaten), zeeduinen (infiltratiegebieden) en opgespoten grond (natte delen).
Familie: Alismataceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website