Grote waterweegbree

Alisma plantago-aquatica


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Grote waterweegbree staat in zonnige tot licht beschaduwde, open, vrij voedselarme tot voedselrijke, ondiepe, stilstaande tot vrij sterk stromende, stikstofrijke, zwak zure tot kalkhoudende, zoete wateren boven verschillende bodemtypen en kan ook op droogvallende, maar nat blijvende plaatsen groeien. De mogelijk zwak giftige plant groeit in diverse wateren, op drijftillen, in greppels en aan oevers, in afgravingen en droogvallende stroomgeulen, op baggerterreinen en in grienden. Als oeverpionier voelt ze zich thuis in zeer uiteenlopende vegetaties. Het is oorspronkelijk een soort van de gematigde streken van het Noordelijke Halfrond en is zeer algemeen in Nederland. Grote waterweegbree wordt door insecten bestoven en de gevormde, sterk afgeplatte vruchten worden hoofdzakelijk door het water verspreid maar ook door watervogels. Het taxon is o.a. gekenmerkt door de alleen ’s middags geopende bloemen die een rechte stijl met zeer fijne papillen bezitten (loep!) en de, slechts 1 groef dragende vruchten, die een ruimte in het midden van de bloem open laten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - herfst

Hoogte - 0,30-1,70 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels steken boven het water uit.

Bladeren - De bladrozetten zijn meestal regelmatig en min of meer stervormig, maar de jonge rozetten zijn vaak biesachtig. In ondiep water en op drooggevallen plekken staan de bladeren rechtop, zijn ze lang gesteeld, eirond tot langwerpig-eirond en spits. Ze hebben een afgeknotte tot zwak hartvormige voet en zijn versmald in de smal gevleugelde steel. In iets dieper en/of zwak stromend water zijn de bladeren klein en drijven dan op het water. In nog dieper water zijn de ondergedoken bladeren eerst bijna doorschijnend en langwerpig tot lijnvormig-langwerpig (bijna grasachtig). De bladvoet gaat geleidelijk over in de lange steel.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloempluim is vaak zeer groot en meer hoog dan breed. Ook na de bloei heft de pluim schuin omhoog gerichte takken. De 0,6-1 cm grote bloemen zijn wit met een roze rand en hebben een gele nagel. De binnenste drie  witte bloemdekbladen zijn twee  tot drie  keer zo lang als de drie  groene buitenste. De stijl is recht en de stempel wordt gemarkeerd door zeer fijne haartjes, die alleen met een loep te zien zijn.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De nootjes zijn 2-3 mm, met  een lange snavel in of onder het midden en aan de rugkant één  groef. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf  jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, open plaatsen in ondiep, stilstaand tot vrij sterk stromend, vrij voedselarm tot voedselrijk, zwak zuur tot kalkhoudend, zoet water. Ook op 's zomers droogvallende, maar wel nat blijvende plaatsen (de meeste grondsoorten).

Groeiplaats - Water (sloten, kanalen, vijvers, plassen, drinkpoelen, vennen en hoogveenputten met binnendringend voedselrijk water), waterkanten (ook langs greppels), moerassen (drijftillen), afgravingen, baggerstortterreinen, grienden en droogvallende oude stroomgeulen in beek- of rivierbegeleidende bossen.
Familie: Alismataceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website