Daslook

Allium ursinum


© Wijnand van Buuren

Ecologie & verspreiding
Daslook prefereert beschaduwde, voedsel- en humusrijke, losse, ± basenrijke, uitgesproken stikstofrijke, vochtige tot natte, kalkhoudende zand-, leem- en mergelgrond. Ze staat graag op plaatsen met drangwater of afstromend water op geringe diepte. Ze groeit in loofbossen en struwelen, onder heggen en op (jonge) kapvlakten, in landgoed- en parkbossen, langs voormalige duinrellen en in ravijnen. Ook groeit ze in naaldbossen, maar niet in ons land. Nederland ligt aan de noordwest grens van het Europese deel van het verspreidingsgebied. De sterk geurende plant is vrij algemeen, maar staat plaatselijk veel in Zuid-Limburg en in de duinen vanaf Texel zuidwaarts. Het is ook een stinzenplant in het rivierengebied, in Utrecht en in het noorden van het land. Ze heeft witte bloemen en is gekenmerkt door de driekantige of halfronde stengel, de gesteelde, brede en vlakke bladeren en de priemvormige helmdraden. Vroeger werd ze medisch aangewend tegen darmklachten, wormen en aderverkalking en ook verwerkt in salades en soepen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,20-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Langwerpige bollen.

Stengels/takken - De stengels zijn driekantig of halfrond. De planten vormen pollen en grote groepen.

Bladeren - Meestal zijn er twee wortelstandige bladeren met een 2-5 cm brede, langwerpig-eironde schijf, een spitse top en een afgeronde of zwak wigvormige voet. De bladsteel is 5-15 cm lang. De bladeren verspreiden een sterke uiengeur.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen samen vrij dichtbloemige, bolvormige schermen. De zes witte bloemdekbladen zijn stervormig en 1,2-2 cm. Elke bloem heeft zes meeldraden, die ongeveer half zo lang zijn als de bloembladen (ongeveer 7 mm).

Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn zwartbruin. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, neutrale tot kalkhoudende, humusrijke, meestal lemige tot kleiige grond. Een bodem met een goede strooiselvertering (zand, leem, zavel en mergel).

Groeiplaats - Bossen (kalkrijke loofbossen, hellingbossen, landgoedbossen en parkbossen), struwelen, heggen, aan de voet van mergel- en leemhellingen en zeeduinen (oevers van vroegere duinbeken).
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website