Gele anemoon

Anemone ranunculoides


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Gele anemoon groeit op beschaduwde of grazige plaatsen op min of meer vochtige, humeuze, zeer voedselrijke en vaak kalkhoudende grond. In het Zuidlimburgse Geuldal en Maasdal groeit zij in loofbos aan de voet van hellingen, dikwijls in grubben, langs beken en in de buurt van bronnen. In het noorden, westen en midden groeit de plant in parkbossen, oude tuinen, hier en daar op kerkhoven en in grazige bermen. Zij groeit ook in hakhout en houdt na kap lang stand op bermen en dijken. De plant handhaaft zich tussen het gras, zolang geen kunstmest wordt gebruikt en niet te vroeg in de voorzomer wordt gemaaid. In Nederland is Gele anemoon zeer zeldzaam in Zuid-Limburg, de kalkrijke duinstreek en in het rivierengebied. Elders groeit zij als stinzenplant. Gele anemoon is kensoort voor de Klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,15-0,25 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een kruipende wortelstok. De soort groeit meestal in groepen.

Stengels/takken - De steel van de wortelbladen is kaal.

Bladeren - De drie stengelbladen zijn behaard en 4-8 cm. Ze vormen een krans en staan op een zeer korte steel (tot 0,5 cm). Ze zijn bijna tot de voet gedeeld in drie langwerpige naar voren gerichte en grof gezaagde slippen. Wortelbladen zijn niet aanwezig tijdens de bloei.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 1½-2 cm grote bloemen staan met één tot drie bij elkaar. Ze hebben meestal vijf (soms tot acht), eironde tot ronde bloemdekbladen, die van buiten behaard zijn.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten zijn dicht kort borstelig behaard. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, maar wel stikstofrijke, humeuze, kalkrijke, vaak kleiige grond.

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, beekbegeleidende bossen en parkbossen), hakhout, struwelen, heggen, grubben, beschaduwde dijken, bij bronnen, parken (oude tuinen), begraafplaatsen en grazige bermen.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website