Duindravik

Bromus hordeaceus subsp. thominei


Ecologie & verspreiding
Duindravik staat op zonnige kliffen en open en zonnige, droge tot vrij vochtige, matig zure en ± stikstofarme, voedselrijke en omgewerkte, betreden en beweide zangrond. Ze groeit voornamelijk in de duinen en binnenduinen zoals vroongronden. Ze staat hier op plekken die zijn uitgestoven, onder prikkeldraad, langs veepaadjes en duinpaden, op karrensporen en in door konijnen afgevreten vegetatie vlak achter de zeereep. In het binnenland wordt ze alleen op of nabij aangevoerd duinzand gevonden. De plant wordt overal langs de kusten van West- en Midden-Europa en die van de Middellandse-Zee aangetroffen. In Nederland is de soort vrij algemeen in het duindistrict en is zeer zeldzaam elders. Evenals de andere ondersoorten van dit zeer variabele en eenjarige gras wordt ze door de wind bestoven, de zaden worden door de wind of als klit verspreid. Duindravik is eigen alleen goed van de overige ondersoorten te scheiden door haar stervormig uitspreid liggende stengels.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,05-0,15 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels buigen vlak boven de grond in een schuine tot bijna horizontale stand, zodat de plant zeer laag blijft (bina liggend tot opstijgend). Bij goede ontwikkeling vormt zij polletjes met een kring uitgespreide stengels.

Bladeren - De bladscheden zijn dicht, aaneensluitend behaard met korte, zachte, teruggeslagen en min of meer aanliggende haren.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloempluim is grijsachtig, vaak trosvormig en meestal min of meer samengetrokken, maar tijdens de bloei soms vrij los. De aartjesstelen zijn meestal korter dan de aartjes. Het onderste kelkkafje heeft drie of vijf  nerven. Het bovenste heeft er vijf, zeven  of negen. De helmknoppen zijn hoogstens 2 mm lang. Het vaak onbehaarde lemma (kroonkafje) is korter dan dat van Zachte dravik (bij de onderste bloem van het aartje ongeveer 7 mm).

Vruchten - Een graanvrucht. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open tot grazige plaatsen op droge, matig voedselarme tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende zandgrond.

Groeiplaats - Droge, kalkrijke duinen (mosduinen) en grasland (duingrasland) met een korte vegetatie (door bijv. betreding of begrazing).
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website