Paardenhaarzegge

Carex appropinquata


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Paardenhaarzegge komt voor in blauwgraslanden, rivier- en laagland beekdalen. Ze is zeer zeldzaam in ons land, tegenwoordig vrijwel beperkt tot Drenthe, Gelderland en Noord-Brabant. Ze dankt haar naam Paardenhaarzegge aan de typische zwarte, glanzende, sterk verweerde vezels aan de voet, die een grote gelijkenis vertonen met paardenhaar. Ogenschijnlijk lijkt Paardenhaarzegge sterk op Pluimzegge (C. paniculata), waarmee ze ook vaak samen voorkomt. Beide groeien in forse horsten. Paardenhaarzegge is evenwel fijner gebouwd, de bladeren zijn iets smaller en de paardenharen geven alle uitsluitsel, daar Pluimzegge een bruine, niet verwerende voet heeft. Elders in Europa, b.v. in Polen, is de hybride van beide nauw verwante soorten, C. x rotae, niet zeldzaam. Waar beide soorten samen groeien in Nederland zou men kunnen uitkijken naar deze hybride, waarvan de bloeiwijzen warm roodbruin zijn, doch leeg en stijf rechtopstaand. De eveneens horstvormende hybride is vaak hoger dan beide oudersoorten en valt derhalve onmiddellijk op.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,40-0,80 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De vrij dunne stengels zijn scherp driekantig, ruw en hangen spoedig over. De onderste scheden zijn bruinzwart en verweren tot glanzende, taaie, paardehaarachtige vezels. Paardenhaarzegge vormt dichte pollen of hoge en brede horsten met fraai overhangende halmen.

Bladeren - De geelgroene bladeren zijn vlak tot gootvormig en 2 tot 3 mm breed.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is smal, dicht pluimvormig, mat diepbruin en 4 tot 8 cm lang. De onderste zijassen worden tot 2 cm lang. Ze staan schuin omhoog en zijn vertakt. Ze hebben priemvormige schutbladen. De aren zijn vrij los en langwerpig-eivormig. Onderaan bevinden zich de vrouwelijke bloemen en aan de top de mannelijke bloemen. De bloemen hebben 2 stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn roodbruin, maar in het midden lichter van kleur. Ze hebben geen of zeer smalle vliezige randen. Het urntje is platbol, eirond en wordt ongeveer 3 mm groot. Het is iets leerachtig, dofbruin en heeft op de rugkant 10 tot 12 nerven. Op de buikkant zie je 6 nerven. Het is aan de voet afgerond tot hartvormig en aan de top toegespitst in een korte 2-tandige snavel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke, meestal zwak zure, humeuze tot venige grond (zand, leem en veen).

Groeiplaats - Grasland (beekdalhooilland en langs greppels in blauwgrasland), bossen (moerasbos), waterkanten (o.a. langs veensloten) en moerassen (verlandingsvegetaties, kwelplekken en dichtgroeiende sloten).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website