Zandzegge

Carex arenaria


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Zandzegge doet haar naam eer aan: ze is gebonden aan zandig habitat, duinen, zandverstuivingen, droge bossen op zand e.d. Ze is algemeen in ons land, met uitzondering van de kleihoek in Noord-Nederland. Zandzegge werd lange tijd samen met Rivierduinzegge (C. colchica (oude naam C. ligerica)) en Valse zandzegge (C. pseudobrizoides (oude naam C. reichenbachii)) als zijnde één soort beschouwd. Tegenwoordig evenwel worden ze toch als drie soorten opgevat, al zijn de overeenkomsten groot. Zandzegge is verreweg de algemeenste van de drie en lijkt nog het meest op Rivierduinzegge, die evenwel in alle delen iets fijner gebouwd is. Belangrijkste verschil is dat Rivierduinzegge vrouwelijke bloemen heeft aan de top van de aartjes, terwijl Zandzegge een variable bloeiwijze heeft, doch meestal zijn de bovenste aartjes geheel mannelijk. Bekijk meerdere planten! De kleur van de bloeiwijzen van Rivierduinzegge is warm roodbruin, die van Zandzegge bruin, doch dat verschil is subtiel. Bovendien verschillen de urntjes in vorm.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,15-0,60 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Ver kruipende, weinig vertakte, verhoutende en tot 5 mm dikke wortelstokken. Deze vormen weer uitlopers. De wortels kunnen meer dan 3 m diep gaan.

Stengels/takken - De bloeistengels zijn scherp driekantig. Ze staan eerst rechtop, maar na de bloei gaan ze vaak aan de top ombuigen. De onderste scheden van stengels zijn bruin.

Bladeren - De stijve bladeren zijn vlak tot gootvormig. Ze hebben een lange driekantige en draadvormige top. Ze zijn 3 tot 4 mm breed.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is piramidevormig en compact, maar aan de voet vaak iets losser. De bloeiwijze bevat 4 tot meer dan 15 eironde aren. De schutbladen van de onderste aren zijn vaak priemvormig en ongeveer even lang als de aar. De andere schutbladen zijn kafjesachtig. De topaar is soms helemaal mannelijk, maar meestal bevat deze aar ook een paar vrouwelijke bloemen. De aren in het midden bevatten vaak aan de top en aan de voet mannelijke bloemen en daartussen vrouwelijke. De onderste aar is vaak alleen vrouwelijk. De stampers hebben 2 stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn geelbruin met een groene of lichte middenstreep en een smalle vliezige rand. Ze zijn iets langer dan de rijpe urntjes. De urntjes zijn gelig, generfd, hebben smalle tot brede vleugelranden en zijn 3½ tot 5½ mm lang. Het nootje is iets hoekig. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, vaak open plaatsen op droge, maar soms vrij vochtige, voedselarme, vrijwel humusloze tot humeuze, zwak zure tot kalkrijke zandgrond.

Groeiplaats - Heide, zeeduinen (binnenduingrasland), rivierduinen, bossen (dennenbossen op voormalig stuifzand), struwelen (Jeneverbesstruwelen), zandverstuivingen, stuifkuilen, afgravingen (zandgroeven), langs spoorwegen (spoorbermen), opgespoten grond (o.a. industrieterreinen), enigszins ruderale plaatsen, grasland (op min of meer kalkrijk rivierzand en zandkopjes in beweid schraal grasland), bermen en zanddijken.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website