Trilgraszegge

Carex brizoides


© Niels Eimers

Ecologie & verspreiding
Trilgraszegge is een zeldzame soort van overwegend vochtige bossen, vooral in het pleistocene deel van Nederland. De laatste jaren is er sprake van een langzame toename in het gehele land. De soort pleegt in grote haarden te groeien, met veel wuivend loof. De bladen zijn lang en smal, veel langer dan de bloeistengels. De bloeiwijzen zijn slechts enkele cm lang en opvallend bleek-creme gekleurd. Later in het seizoen worden ze lichtbruin. In het zeer prille voorjaar, eind april, zijn de bloeiwijzen nog zeer bleek en is ze gemakkelijk te verwarren met Valse Zandzegge (Carex pseudobrizoides syn. C. reichenbachii). Valse Zandzegge groeit evenwel vooral op oude, droge rivierduinen in bossen, terwijl Trilgraszegge de voorkeur geeft aan oevers van beekjes en rivieren in bosrijke omgeving. Bovendien is de bloeiwijze van C. pseudobrizoides veel langer dan die van C. brizoides.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Ver kruipende, hoogstens 1½ mm dikke, verhoutende wortelstokken met uitlopers.

Stengels/takken - De bloeistengels zijn scherp driekantig, slap, hangen spoedig over en gaan tenslotte vaak liggen. Trilgraszegge vormt haarden.

Bladeren - De bladeren zijn slap, vlak tot gootvormig, langer dan de bloeiwijze en 1½ tot 3 mm breed.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De compacte (aan de voet soms iets lossere) bloeiwijze is 2 tot 3 cm lang. De bloeiwijze bevat 4 tot 8 aren (zelden meer), die vaak voor een deel omhoog staan en voor een deel meer afstaan. Onderaan vind je de mannelijke bloemen, hogerop de vrouwelijke. De bloemen bevatten 2 stempels. Meestal is een deel van de aren min of meer gekromd.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn bleek, eerst witvliezig, maar later strogeel met een groene middenstreep. De langwerpige urntjes zijn 2 tot 4 mm lang, sterk afgeplat, lichtgroen, generfd, smal gevleugeld en zeer geleidelijk in de snavel versmald. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, meestal zwak zure grond (o.a. zand, leem en veen).

Groeiplaats - Bossen (moerasbossen en bosaanplant), bosranden, beukenbosjes, kapvlakten, heggen, langs holle wegen, bermen, waterkanten (langs beekjes) en moerassen (verlande veensloten).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website