Voorjaarszegge

Carex caryophyllea


© Han Beeuwkes

Ecologie & verspreiding
Voorjaarszegge staat op zonnige, droge tot matig vochtige, niet te voedselrijke, kortgrazige, stikstofarme en kalkrijke bodems, bestaande uit krijt, leem, löss en leem- en slibhoudend zand. Beweiding begunstigt haar voorkomen, mits de bemesting beperkt blijft. Ze groeit in kalkgraslanden en licht bemeste hellingweilanden, op keileem in heiden en aan de voet van rivierduintjes, in bermen, bosranden en op rivierdijken, in duinvalleiranden en binnenduingraslanden, in leemgroeven en langs duinpaden. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. Het taxon is vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het rivierengebied en in de Hollandse duinen en is zeer zeldzaam in de het oosten en midden van het land. Voorjaarszegge vertoont enige achteruitgang, hetgeen mogelijk het gevolg kan zijn van dijkverzwaring, vermesting en ontginning. Naast haar overige typische kenmerken en de behaarde urntjes is de soort altijd te herkennen aan een licht gekleurde ring die de iets verdikte stijlvoet omgeeft.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,10-0,15(-0,30) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Kort kruipende, aan de top boogvormig opstijgende wortelstokken met korte uitlopers. Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De gladde stengels zijn stomp driekantig. Bij de bloei zijn ze meestal nog geen 10 cm lang, maar later worden ze vaak tot 30 cm. Voorjaarszegge vormt losse polletjes met weinig spruiten.

Bladeren - De wintergroene bladeren zijn stijf, grasgroen, 2 tot 4 mm breed en korter dan de stengel.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is compact en bevat een knotsvormige mannelijke topaar en 1 tot 3 dicht opeen zittende, rechtopstaande vrouwelijke aren van ongeveer 2½ cm lengte. Soms ontspringt in de oksel van een grondstandig blad een lang gesteelde vrouwelijke aar. De helmknoppen zijn licht citroengeel. Het onderste schutblad heeft een korte schede en een bladachtige tot priemvormige schijf.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes van de vrouwelijke aren hebben een niet of nauwelijks vliezige rand en een groene middennerf (als een stekelpunt). De urntjes zijn driekantig-peervormig, 2 tot 3 mm lang en zijn lichtgroen, maar worden later beige. Ze zijn grijzig behaard en hebben een zeer korte snavel. Er zit een lichte ring om de stijlvoet aan de top van het nootje. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, stikstofarme, kalkrijke grond (mergel, leem, löss, zavel, duinzand en lemig zand).

Groeiplaats - Grasland (kalkgrasland en licht bemest hellingweiland), bermen, heide (op keileem), bosranden, afgravingen (leemgroeven), aan de voet rivierduintjes, rivierdijken en zeeduinen (duinvalleiranden, binnenduinweiland en langs duinpaden).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website