Zompzegge

Carex canescens


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Zompzegge komt voor in venen en vooral in min of meer beschaduwde moerasbossen. Ze is relatief algemeen in ons land, al mijdt ze de kleistreken langs de kust. Haar verspreidingsbeeld komt daarmee grotendeels overeen met dat van Snavelzegge (C. rostrata). Zompzegge groeit in kleine polletjes en is vrij gemakkelijk herkenbaar aan de grijsgroene kleur. Bijzonder is dat Zompzegge huidmondjes heeft aan de bovenzijde van de bladen, net als Noordse-, Snavel- en Zwarte zegge. Alle andere Nederlandse Carex-soorten hebben huidmondjes aan de onderkant, waarbij Drienervige zegge (C. trinervis) ze aan beide kanten heeft. Ook hybriden van de genoemde vier met huidmondjes boven hebben huidmondjes aan beide zijden. Zompzegge vormt met maar liefst 18 soorten hybriden in Europa, waarvan er twee in ons land zijn gevonden, Zomp x IJle zegge [C. x arthuriana] en Zomp- x Pluimzegge [C. x ludibunda]. De juiste wetenschappelijke naam voor Zompzegge is C. canescens
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,20-0,50 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande bloeistengels zijn scherp driekantig. De onderste scheden zijn grijsbruin tot rozeachtig. Zompzegge vormt dichte tot vrij losse pollen.

Bladeren - De grijsgroene bladeren zijn 2 tot 3 mm breed.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is compact, iets bleek en bevat 4 tot 6 aren die 5 tot 9 mm lang zijn. Meestal zitten ze dicht opeen, maar soms zijn de onderste iets van elkaar verwijderd. De schutbladen zijn kafjesachtig. Het onderste is soms priemvormig en steekt dan buiten de bloeiwijze uit. De aren zijn eivormig. Aan de voet zitten enkele mannelijke bloemen en hogerop de vrouwelijke. De bloemen hebben 2 stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn witachtig-vliezig met een groene kiel. De lichtgroene en later geelbruine urntjes zijn 2 tot 3 mm lang. Verder zijn ze platbol, langwerpig-eirond, generfd en hebben ze een korte snavel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, vrij open plaatsen op natte, matig voedselarme tot voedselarme, zure tot zwak zure, meestal sterk venige of humeuze grond (laagveen en venig zand of leem, vooral op de overgang van zand naar veen).

Groeiplaats - Moerassen (veenmoerassen, veenmosrietland, verzuurd trilveen en turfgaten), waterkanten (slootkanten), heide (langs heidevennen), grasland (beekdalhooiland en weinig bemest weiland) en bossen (moerasbossen en in loofbossen langs greppels en op plaatsen met veel humus).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: laagvenen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website