Ruige zegge

Carex hirta


© Wim van der Neut

Ecologie & verspreiding
Ruige zegge is de meest algemene zegge in ons land, mogelijk zelfs in Europa, waar ze slechts ontbreekt op IJsland en enkele Mediterrane eilanden. Het is tevens de enige zegge die zich min of meer als "onkruid" gedraagt: het is een soort van storingsmilieus, van droog tot nat, tot zelfs in het water groeiend met haar wortelstokken. Ze is onmiskenbaar met haar behaarde urntjes in combinatie met behaarde bladen en bladscheden. Ook Bleke zegge (C. pallescens) heeft behaarde bladscheden, maar kale urntjes, terwijl Draadzegge (C. lasiocarpa) weliswaar behaarde urntjes heeft, doch kale bladen en bladscheden. Er zijn in Europa zes hybriden van Ruige zegge bekend, waarvan (nog) geen enkele in ons land is gevonden. Toch is het opletten geblazen, daar waar meerdere soorten samen voorkomen. Met name is uit te kijken naar C. x kneuckeri [Ruige- x Snavelzegge) en C. x grossii [Ruige- x Blaaszegge].
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-0,50(-1,00) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Lange, vertakte en enigszins verhoutende wortelstokken met uitlopers. Worteldiepte tot 1 meter.

Stengels/takken - De bloeistengels zijn stomp driekantig en worden tot 2 mm dik. Ze hebben roodbruine scheden.

Bladeren - De grijsgroene bladeren zijn 4 tot 6 mm breed en verspreid behaard, De wollige beharing zit vooral dicht op de bladscheden.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze beslaat meer dan de helft van de bloeistengel. Bovenaan zie je 2, maar het kunnen er ook 1 of 3 zijn, mannelijke aren dicht bij elkaar. Ze zijn viltig behaard. De 2 tot 4 vrouwelijke aren zitten op ruime afstand van elkaar en van de mannelijke aren. Ze staan rechtop en zijn gesteeld. De bloemen hebben 3 stempels. De onderste schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig. Het onderste komt vaak ongeveer tot de top van de bloeiwijze met een enige cm lange schede.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 6 tot 7 mm lang, kegelvormig tot eivormig, geelgroen, wollig behaard en in een lange snavel versmald. Ze hebben iets uiteenwijkende tanden. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot natte, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke, verstoorde, betreden of omgewerkte grond (vrijwel alle grondsoorten).

Groeiplaats - Omgewerkte grond, braakliggende grond, betreden plaatsen, ruderale plaatsen, waterkanten (o.a. lage oeverwallen langs rivieren), bossen (lichte plaatsen), kapvlakten, bermen, langs paden, grasland, langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), afgravingen, opgespoten grond, industrieterreinen en zeeduinen (infiltratiegebieden).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website