Gladde zegge

Carex laevigata


© Niels Jeurink

Ecologie & verspreiding
Gladde zegge is altijd een zeer zeldzame soort geweest in ons land, tegenwoordig beperkt tot een viertal atlasblokken, alle in Midden-Limburg. Voorheen was de soort uit nog een atlasblok bekend, eveneens in Midden-Limburg. Merkwaardig is een recente vondst in Overijssel. Carex laevigata groeit in opvallende, forse pollen, tot 1 m hoog, met relatief brede, 6-12 mm, bladen. Ze is te vinden in natte bossen langs bronbeekjes met veel schaduw. Ze prefereert bovendien een zeer hoge luchtvochtigheid. In Groot-Britannië en Ierland is de soort vrij algemeen op plaatsen met een jaarlijkse regenval van meer dan 750 mm. Op het eerste gezicht doet de soort iets denken aan een zeer forse Zilte zegge (Carex distans), maar door de veel bredere bladen is ze in feite niet te verwarren met enige andere Nederlandse zegge-soort. Ook bij onze zuider- en oosterburen is Gladde zegge zeer zeldzaam.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,50-1,00 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Tot 1 cm dikke, verhoutende en kort kruipende wortelstokken en korte uitlopers.

Stengels/takken - De stengels zijn scherp driekantig en ongeveer 2 mm dik. De onderste scheden zijn bruin tot roodachtig. De plant groeit in losse pollen.

Bladeren - De bladen zijn 0,4-1,2 cm breed, met wijde bladscheden.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). Een losse bloeiwijze met een mannelijke topaar en twee  tot vier  van elkaar verwijderd staande, vrouwelijke aren van 2-4 cm en 6-7 mm breed. Een bloem heeft drie  stempels. De schutbladen komen niet tot de top van de bloeiwijze. De schede wordt tot meer dan 5 cm lang en omhult de aarsteel voor een groot deel. De kafjes zijn 3 tot 4 mm lang en versmald in een ongeveer 1 mm lange, gezaagde stekelpunt.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De spoelvormige urntjes zijn 4-5 mm lang en lichtgroen tot bruin van kleur. Ze zijn versmald in een lange snavel, die gespleten is in twee  dunne, gestekelde tanden. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke, humeuze, zwak zure grond (zand, leem, veen en grindrijk zand met een waterkerende kleilaag).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, met name in brongebieden en langs beekjes en moerasbossen).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website