Hazenzegge

Carex leporina


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
De correcte naam voor Hazenzegge (Carex ovalis) is tegenwoordig Carex leporina. Het is in ons land een algemene soort van uiteenlopende habitats, soms ietwat verstoord. Ze kan groeien in de schaduw maar ook in de volle zon, in het bos maar ook in (heischraal) grasland, op heiden, in de duinen. Ze is minder algemeen of ontbrekend in de kleistreken. Hazenzegge groeit in pollen, dus zonder wortelstokken. Ze is in ons land eigenlijk alleen maar te verwarren met nieuwkomers uit Noord-Amerika, zoals IJle hazenzegge (C. crawfordii), C. bebbii en C. scoparia. Zie daar voor de verschillen. In de toekomst zijn er mogelijk nog meer Noord-Amerikanen uit de sectie Ovales in Europa te verwachten. Alhoewel er zes hybriden van Hazenzegge worden vermeld voor Europa is er geen één hiervan ooit in ons land gevonden. Dit hangt waarschijnlijk vooral samen met de zeldzaamheid van de andere ouder-soorten, al zou C. x ilseana [met IJle zegge] in ons land te verwachten zijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,20-0,60 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Worteldiepte 20 tot 50 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande of opstijgende bloeistengels zijn stomp en naar de top ruw en scherp driekantig. De onderste scheden zijn lichtbruin en gaan vezelen. Hazenzegge vormt dichte tot vrij losse pollen.

Bladeren - De bladen zijn 2-3 mm breed. Ze zijn grijsgroen en korter dan de stengel.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De compacte, 2-4 cm lange bloeiwijze verkleurt spoedig bruin. Een  bloeiwijze met drie  tot zes  aren. De as van de bloeiwijze is vaak wat opzij of heen en weer gebogen. De schutbladen zijn kafjesachtig. Het onderste is soms priemvormig. De aren zijn niet gesteeld, omgekeerd eivormig en dichtbloemig. Aan de voet vind je enkele mannelijke bloemen, hogerop staan de vrouwelijke bloemen. Bloemen met twee  stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn bruin met een groene middenstreep en een smalle vliezige rand. De urntjes zijn 4-5 mm, geelbruin en sterk afgeplat. Verder zijn ze langwerpig-eirond, zwak generfd, smal gevleugeld en plotseling in de snavel versmald in een korte tweetandige snavel. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf  jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, kalkarme grond (lichte grondsoorten, vooral op humeus, leemhoudend zand, maar ook wel op leem). Vaak op verstoorde grond.

Groeiplaats - Waterkanten (slootkanten), afgravingen (grindgroeven en leemafgravingen), zeeduinen (duinvalleien), grasland (heischraal grasland, speelveldjes en grasland op hoogveen), bermen, bossen (langs bospaden), kapvlakten, enigszins ruderale plaatsen en omgewerkte grond.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website