Blauwe zegge

Carex panicea


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Blauwe zegge is een vrij algemene soort van veenmoerassen en min of meer vochtige graslanden. Blauwe zegge draagt bij aan de blauwe kleur van blauwgraslanden. Ze mijdt, zoals zovele zeggen, de kleistreken. Ze komt wijdverbreid voor op het noordelijke halfrond. Het is een vrij lage bloeier met kruipende wortelstok. In het veld vallen vooral de blauw-groene steriele spruiten op tussen het groenere gras. De vrouwelijke aartjes zijn vrij ijl en dragen bij rijpheid een beperkt aantal vrijwel bolrondje urntjes. Blauwe zegge lijkt nog het meest, oppervlakkig, op Zeegroene zegge, al zijn de verschillen bij nauwkeuriger blik helder. Er zijn zeven hybriden uit Europa bekend, waarvan eentje, C. x albertii [met Zeegroene zegge], ook in Nederland voorkomt. Naar hybriden met Blonde zegge [C. x duereriana], Bleke zegge [C. x cariei] en Blaaszegge [C. x kuekenthaliana] zou kunnen worden uitgekeken, vooral daar waar betreffende soorten samen voorkomen met Blauwe zegge.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,20-0,40(-0,70) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Kruipende wortelstokken en uitlopers. Worteldiepte 10 tot 50 cm.

Stengels/takken - De gladde stengels zijn stomp driekantig. De onderste bladscheden zijn bleekbruin of soms iets roze.

Bladeren - De vlakke bladeren zijn 2-4 mm breed. Vaak staan ze wijd af. Ze zijn vrij plotseling versmald in een driekantige top. Beide kanten zijn blauwachtig.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloemen vormen een losse bloeiwijze met één mannelijke aar bovenaan en daaronder één of twee (soms drie) rechtopstaande, losbloemige vrouwelijke aren. De vrouwelijk aren zijn 2-3 cm en rolrond. Elke bloem heeft drie stempels. De schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Het onderste schutblad heeft een 1-2 cm lange schede, die de steel van de onderste aar omhult.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De gladde, 3-4 mm lange urntjes zijn bolvormig tot eirond. Ze hebben twee of drie zwakke nerven. Eerst zijn ze groengeel, later worden ze gelig bruin. Ze lijken opgeblazen. Het zeer korte, dikke snaveltje staat dan scheef. De kafjes zijn bijna zwart. De vruchtjes zitten niet erg dicht op elkaar. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme tot soms matig voedselrijke, niet of licht bemeste, zwak zure, humeuze tot venige grond (zand, leem, löss, potklei, zavel en veen).

Groeiplaats - Grasland (hooiland en blauwgrasland), heide (open plekken en plagplekken), gemaaide, onvergraven stroken veen, moerassen (vrij jong veenmosrietland), bermen, waterkanten (slootkanten en steile wanden van beekdalletjes), afgravingen (leem), op de bovenrand van kalkhellingen, zeeduinen (duinvalleien, afgeplagde duinheide, binnenduingrasland, langs duinpaadjes en in duinvalleien).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: blauwgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website