IJle zegge

Carex remota


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
IJle zegge is een min of meer algemene soort in grote delen van ons land, al mijdt ze de klei- en veenstreken grotendeels. Het is een soort van natte, beschaduwde bossen, vooral Alno-Padion, langs stroompjes, aan het water en op kwelplekken in het bos. IJle zegge groeit in vrij dichte pollen met smalle, overhangende bladen en later eveneens overhangende bloeiwijzen. De kleine, bleekgroene en remote aartjes in de bloeiwijze zijn voorzien van lange schutbladen, de onderste is langer dan de gehele bloeiwijze. Er zijn in Europa maar liefst veertien hybriden met IJle zegge bekend. Hiervan komen er vier voor in ons land: C. x arthuriana [met Zompzegge], C. x crepinii [met Voszegge], C. x boenninghausiana [met Pluimzegge] en C. x pseudoaxillaris [met Valse voszegge]. Alleen C. x boenninghausiana is relatief algemeen. IJle zegge is gemakkelijk herkenbaar en niet te verwarren met enige andere Carex soort in ons land.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-0,60(-1,00) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels -

Stengels/takken - De bloeistengels zijn dun, stomp driekantig, vrij slap en hangen vaak over. De onderste scheden zijn lichtbruin. Dichte pollen vormend.

Bladeren - De lichtgroene, slappe bladeren zijn hoogstens 2 mm breed. Ze heben een ten tamelijk ruime schede.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze heeft vijf  tot tien  zittende aren die 5-8 mm lang zijn. De onderste staan ver uiteen (4 tot 8 cm) en hebben zeer lange, bladachtige schutbladen. Naar boven toe zitten ze steeds dichter bij elkaar. De bovenste hebben kafjesachtige schutbladen. De aren zijn langwerpig-eivormig. Aan de voet zie je enkele mannelijke bloemen en hogerop staan de vrouwelijke. Bloemen met  twee  stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn witachtig vliezig met een groene kiel. De urntjes zijn 2½-3½¢ mm. Ze zijn glanzig geelgroen, platbol, langwerpig-eirond, hebben nerven en zijn versmald in een korte tweetandige, op de rug gegroefde, snavel. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselrijke, humeuze, vaak iets verdichte grond (beekafzettingen, leem, stenige plaatsen en soms op veen of licht kleiige grond).

Groeiplaats - Bossen (natte bossen, loofbossen, bronbossen, hellingbossen, parkbossen, grienden en langs bospaden), waterkanten (langs beken en greppels in bossen, beschaduwde slootkanten en tussen stenen van beschoeiingen of sluismuren).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website