Gewone bermzegge

Carex spicata


© Koen van Zoest

Ecologie & verspreiding
Gewone bermzegge komt algemeen voor in ons land op min of meer voedselrijkere bodems. Ze mijdt de arme zandgronden op het Pleistoceen. De soort is te vinden in zomen, bosranden, wegbermen, steilkanten, soms ruderaal, maar ook in schralere graslanden op klei. Ze behoort tot de notoir lastige sectie Phaestoglochin, waartoe voor ons land nog een drietal veel zeldzamer, doch sterk op elkaar gelijkende soorten behoren: Groene bermzegge (C. divulsa), C. leersii en Dichte bermzegge (C. pairae). Het zijn alle polvormende soorten met relatief smalle en lange bladen. Gewone bermzegge evenwel is de enige met een lang, scherp toegespitst tongetje en bovendien met een diep paars-wijnrode voet. Voorts zijn de urntjes van deze soort lang toegespitst en zijn de vrouwelijke kafjes bleek gekleurd en bijna net zo lang als de urntjes. Aan de voet van het nootje bevindt zich bij Gewone bermzegge sponsweefsel. Van de zes Europees bekende hybriden van Gewone bermzegge komt C. x senayana [met C. otrubae] ook in ons land voor.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-0,60(-0,90) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Een korte, verhoutende wortelstok, die vaak iets paarsrood is.

Stengels/takken - De bloeistengels zijn scherp driekantig. De onderste scheden zijn bruin, meestal paarsrood aangelopen en vaak rood gevlekt. Later gaan ze vezelen. De soort vormt dichte pollen.

Bladeren -

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is vrij compact, ongeveer 3 cm groot en aan de voet soms onderbroken. De bloeiwijze bestaat uit zes  tot tien  eivormige aren met hele kleine, kafjesachtige schutbladen. De onderste aar heeft zelden een kort-priemvormig schutblad. Onderaan zitten de vrouwelijke bloemen met twee  stempels en bovenaan de mannelijke. De kafjes zijn bruin met een groene kiel en een smalle, vliezige rand zelden zijn ze bleker.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 4-6 mm lang, eirond, glanzend groen tot lichtbruin en staan schuin af. Aan de top zijn ze versmald in een tweetandige, op de rug gegroefde snavel. De lichtbruine nootjes zijn trapeziumvormig. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, vaak licht betreden plaatsen op vochtige tot matig droge, matig voedselrijke, kalkhoudende, humeuze grond (kleiige tot zandige rivierafzettingen, zeeklei, mergel, löss, leem en lemig zand, zelden op kleihoudend laagveen).

Groeiplaats - Grasland (weiland), wegkanten, bermen, dijken, waterkanten (sloothellingen), langs spoorwegen, struwelen (voedselrijke zomen), bosranden, heggen, kapvlakten en met struweel dichtgroeiende tichelgaten.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke zomen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website