Muurganzenvoet

Chenopodiastrum murale


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Muurganzenvoet staat op open tot half beschaduwde, zonnige, warme, omgewerkte, droge tot vochtige, voedselrijke, zwak basische tot kalkrijke, stikstofrijke, zandige, lemige, kleiige en stenige bodems. Ze groeit aan de rand van tuinen en akkers, bij afval- en composthopen en bij persvoerkuilen, op ruderale plekken waar organisch materiaal gelegen heeft. Verder langs muren, in kalkrijke ruigten, op industrie- en haventerreinen, en in bermen. Nederland ligt geheel binnen het Europese deel op het vasteland van het mondiale areaal. De plant is zeldzaam in de duinen en zeer zeldzaam elders. De sterke teruggang van Muurganzenvoet is te wijten aan de sanering van het boerenbedrijf, muurherstel en restauraties. Muurganzenvoet is goed herkenbaar door de zwarte zaden die scherpe richels rondom dragen en van talrijke, ondiepe putjes zijn voorzien. De lang hun kiemkracht behoudende zaden kunnen gemalen als meel gebruikt worden. Ze werd vroeger medisch aangewend als aphrodisiacum en als mild pugeer- en vochtafdrijvend middel. Ook gebruikt tegen leverkwalen en worminfecties.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,15-0,45 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn meestal weinig vertakt en vaak paarsrood aangelopen. Jonge stengels zijn iets melig behaard, oudere stengels zijn vrijwel kaal. Alleen de assen van de bloeiwijze blijven melig.

Bladeren - De donkergroene bladeren zijn driehoekig-ruitvormig. De grootste bladeren hebben aan beide kanten tot 10 naar binnen gebogen, onregelmatige, spitse tanden.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen samen groenige bloemkluwens, die samengevoegd uitgroeien tot losse, vrij korte, bovenaan niet bebladerde pluimen.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtwand omsluit het nootje. De vrucht is dof met een melige beharing. De zaden zijn enigszins glanzend met rondom een scherpe richel en vele ondiepe putjes. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, matig voedselrijke tot voedselrijke, stikstofrijke, omgewerkte, kalkhoudende grond (zand en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bij afvalhopen, mesthopen, composthopen en persvoerkuilen, ruigten (kalkrijke ruigten), langs bollenvelden, moestuinen, akkers (akkerranden), langs muren, haventerreinen (loskades), bermen (open plekken) en zeeduinen (bermen, ruderale plaatsen en langs ruiterpaden).
Familie: Amaranthaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website