Wollige distel

Cirsium eriophorum


© Grada Menting

Ecologie & verspreiding
Wollige distel prefereert open, zonnige, warme, stikstofrijke, matige droge tot matig vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke, lichte klei maar ook op (duin)zand. Ze groeit op dijken en in bermen, in vochtig, bemest grasland en in schapenweiden, aan de voet van zeeduinen, op kapvlakten, in zomen van bossen en struwelen, langs spoorwegen, in grazige ruigten, op ruderale plaatsen met omgewerkte grond. De noordgrens van het verspreidingsgebied van deze Europese plant loopt op het vasteland door België en Midden-Duitsland en ze heeft een voorpost in ons land. Deze pionier is zeer zeldzaam in Zuid-Beveland, Walcheren. Ze staat hier op dijken, zowel op grazige plekken als aan de rand van halfverharde dijkweggetjes. Ze wordt ook uitgezaaid. De soort heeft een grote warmtebehoefte en is voor zaadvorming afhankelijk van kruisbestuiving. Als bestuivers komen langtongige insecten in aanmerking zoals vlinders, bijen en hommels. De rijpe zaden vallen gewoon op de grond en blijven enige jaren kiemkrachtig.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels zijn meestal vertakt, niet gevleugeld, ongestekeld en wit spinnenwebachtig behaard.

Bladeren - De rozetbladeren kunnen tot ruim een ½ m. lang worden. Ze zijn dubbel gedeeld, langwerpig-eirond en veerspletig. Ze dragen lange stijve stekels. Van onderen zijn ze wit spinnenwebachtig behaard. De onderste stengelbladeren zijn kort gesteeld. De bovenste zijn stengelomvattend.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De rechtopstaande bloemhoofdjes staan meestal afzonderlijk Ze zijn 2½ tot 6 cm groot en paarsrood of heel soms wit van kleur. Het omwindsel is spinragachtig witwollig. Het is iets breder dan hoog en in het midden het breedst. De buitenste zijn teruggekromd en stekelpuntig.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, warme, open plaatsen op matig droge tot vrij vochtige, matig voedselrijke, maar wel stikstofrijke, kalkrijke grond (meestal op lichte klei, maar ook wel op (duin)zand).

Groeiplaats - Dijken (grazige plaatsen en aan de rand van halfverharde dijkweggetjes), bermen, grasland (vochtig, bemest grasland en schapenweiden), ruigten (grazige ruigten), langs spoorwegen (spoorbermen), zeeduinen (aan de voet van de duinen), soms op ruderale plaatsen, omgewerkte grond en langs struwelen.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website