Doornappel

Datura stramonium


© Bert Verbruggen

Ecologie & verspreiding
Doornappel staat op open tot iets beschaduwde, zonnige, warme, droge tot vochtige, voedsel- en stikstofrijke, iets humeuze, veelal omgewerkte, vaak kalkhoudende zandige grond, maar staat ook op zavel, leem, klei , grind en op stenige plaatsen. Deze pionier groeit in de zeeduinen, op hakvruchtakkers en in moestuinen, op zand- en grindstrandjes langs rivieren, in bermen en ruigten. Verder op ruderale plaatsen en braakliggende grond, in plantsoenen en op stortterreinen, op puin en afvalhopen. Doornappel komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika of Azië en is via Spanje in Europa terecht gekomen. Momenteel komt de soort overal voor in de gematigde streken van alle continenten. De zeer giftige plant is vrij algemeen in het rivierengebied, in de Zeeuwse en Hollandse duinen en het stedelijke gebied, in de Kempen en is elders vrij zeldzaam. Ze wordt normaal door bijen bestoven, de talrijke, doffe, gerimpelde, bruinzwarte zaden worden door de wind uitgeschut. Medisch werd de plant gebruikt bij epilepsie en andere zenuwziekten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,15-1,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 1 meter.

Stengels/takken - Een rechtopstaande stengel.

Bladeren - De stinkende bladeren worden 10-20 cm lang. Ze zijn vrijwel kaal, eirond tot elliptisch, spits en hebben meestal forse tanden.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De recht afstaande, witte, zelden licht paarsachtige bloemen groeien in de bladoksels op korte stelen. Ze worden 5-10 cm lang. Ze zijn trechtervormig met vijf  spitse slippen. De meeldraden blijven binnen de omhulling van de kroonbuis. De kelk is bleekgroen, vrijwel buisvormig en aan vijf  kanten geplooid.

Vruchten - Een doosvrucht. De rechtopstaande, stekelige, eivormige doosvruchten worden 3½-7 cm lang. Ze bevatten grote, platte, giftige zaden. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, warme, open plaatsen (pioniervegetaties)op droge tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, omgewerkte, vaak kalkhoudende grond (zand, leem, zavel en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Moestuinen, akkers (hakvruchtakkers), zeeduinen, ruigten (voedselrijke ruigten), hellingen, omgewerkte grond, braakliggende grond, plantsoenen, ruderale plaatsen, waterkanten (zand- en grindstrandjes langs rivieren), stortterreinen en puin- en afvalhopen.
Familie: Solanaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website