Stijve moerasweegbree

Baldellia ranunculoides subsp. ranunculoides


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Stijve moerasweegbree staat op open, zonnige, periodiek overstroomde, matig voedselarme tot matig voedselrijke, soms zelfs iets brakke, al of niet (zwak) humeuze, zeer fosfaatarme, meestal zure maar soms ook kalkhoudende zand- en leembodems, soms op kattenklei. De plant kan ook blijvend onder water staan en vormt dan atypische, ongesteelde lijnvormige bladeren. Deze lichtminnaar groeit in moerassen, in en aan randen van allerlei wateren die zowel van natuurlijke als antropogene oorsprong kunnen zijn. De Atlantische soort komt noordelijk voor tot in Zuid-Scandinavië en Schotland en heeft in Nederland haar bolwerk in de Pleistocene streken en in de duinen. Ze is zeer sterk achteruitgaan, wat te wijten is aan grondwaterwinning en door de toegenomen eutrofiëring. Ze is schaduwgevoelig, verdraagt maandenlang droogvallen van haar standplaats maar bezit weinig concurrentiekracht. Insectenbezoek is schaars en naast kruisbestuiving vindt vooral zelfbestuiving plaats. De zaden worden door water of vogels verspreid. Het geslacht is altijd te onderscheiden door de karakteristieke wantsengeur bij kneuzing.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,05-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande, soms opstijgende of zelden liggende stengels zijn niet bebladerd en wortelen zelden of niet. Ze zijn vrij fors en worden tot 3 mm dik.

Bladeren - De rozetbladeren zijn smal spatelvormig en versmald in een steel, die vaak veel langer is dan de bladschijf. Onder water blijvende planten vormen soms alleen lijnvormige, naar de top geleidelijk versmalde bladeren.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in 1 of 2 kransen boven elkaar. Elke krans bevat 10 tot 20 bloemen. De 1 tot 1,6 cm grote bloemen zijn tweeslachtig. De kroon is wit of bleekroze met een gele nagel. De bloemen heben 6 meeldraden. De bloemsteel is ook na de bloei opgericht.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchthoofdjes worden tot 8 mm breed en zijn rondachtig en kaal. Ze kunnen bijna 50 nootjes per hoofdje bevatten. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op periodiek overstroomde, matig voedselarme tot matig voedselrijke, meestal zwak zure grond. Ook op blijvend onder water staande plekken (zand, leem en katteklei).

Groeiplaats - Water, waterkanten en moerassen (vennen, 's zomers droogvallende duinplassen, langs en in gegraven poelen, ondiepe plasjes, sloten en waterlopen met min of meer stromend water), afgravingen, ijsbaantjes en grasland (in en langs greppeltjes in drassig hooiland).
Familie: Alismataceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website