Kruipende moerasweegbree

Baldellia ranunculoides subsp. repens


© Egbert de Boer

Ecologie & verspreiding
Kruipende moerasweegbree staat op open, zonnige, periodiek overstroomde, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot neutrale, humus- en carbonaatarme grond en ook in blijvend, ondiep water met een bodem van zand of leem. De soort mijdt kalkhoudend water, staat nooit op klei of in de duinvalleien. Ze groeit in het water of op waterkanten van plassen, sloten, heidevennen, wielen en zand- en leemputten. De plant heeft een beperkt areaal dat zich uitstrekt van Noordwest-Afrika noordwaarts tot Nederland en het Verenigde Koninkrijk en verder zijn er nog vindplaatsen in Noord-Italië en Sardinië. In Nederland is ze beperkt tot Noord-Brabant en aangrenzend Limburg. Ze gaat achteruit door grondwateronttrekking en toegenomen eutrofiëring. Binnen het areaal zijn intermediaire vormen gevonden op plaatsen waar de ecologische condities nagenoeg gelijk zijn. De bij de andere ondersoort (Stijve moerasweegbree) genoemde kenmerken gelden eveneens voor haar, alleen vindt bij haar uitsluitend kruisbestuiving plaats.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - tot 0,20(-0,40) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De dunne, tot ongeveer 1 mm brede stengels zweven in het water of kruipen over de grond. Ze vormen uitlopers en wortelen op de knopen en zo ontstaan er weer nieuwe rozetten.

Bladeren - De bladeren zijn smal spatelvormig en naar de voet geleidelijk in de steel versmald. De bladschijf is vaak langer dan de steel.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen (vrijwel) zittende schermen. Elk scherm zit temidden van een bladrozet en bevat een klein aantal bloemen (kransen van twee tot zes). De bloemen zijn lila en 1½-2,2 cm. De top van de bloemsteel kromt zich na de bloei omlaag.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchthoofdjes zijn ongeveer 5 mm breed en bevatten gemiddeld ongeveer vijftien vruchtjes. De vruchtjes zijn 2 mm lang, met zeer kleine haartjes. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op periodiek overstroomde, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, humusarme grond en ook in blijvend, ondiep water met een bodem van zand of leem.

Groeiplaats - Water en waterkanten (plassen, sloten, heidevennen, wielen, zandputten en leemputten).
Familie: Alismataceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website