Cipreswolfsmelk

Euphorbia cyparissias


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Cipreswolfsmelk groeit op zonnige, open plekken op droge, matig voedselrijke, kalkarme tot meestal kalkhoudende, grazige bodems van meestal zand en soms stenige plaatsen. Zij staat op rivierduinen, dijken, zuidhellingen, steenachtige plaatsen, omgewerkte grond, in bermen, open duingebied en langs spoorwegen. Bij beweiding en oppervlakkige bodemverstoring kan de plant zich uitbreiden en haarden vormen. Bemesting verdraagt zij niet. In Nederland is Cipreswolfsmelk vrij zeldzaam in het rivierengebied en de kalkrijke duinen tussen Haarlem en Hoek van Holland en zeldzaam in het oosten van het land. Elders in Nederland is zij zeer zeldzaam. Op veel plekken in het midden en oosten van het land, zoals in wegbermen en langs spoorwegen, is de plant als tuinafval terecht gekomen en verder verwilderd. Aanleg van wegen en spoorwegen bevordert de verspreiding van de soort. Cipreswolfsmelk is kensoort voor het Verbond van de droge stroomdalgraslanden, welke graslanden van nature voorkomen op door de rivier afgezette zandruggen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Een wortelstok met uitlopers. Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn meestal vanaf de voet vertakt. De plant vormt vaak pollen.

Bladeren - De verspreid staande, lijnvormige bladeren zijn 2-3 mm breed en niet getand. Ze staan dicht opeen en zijn vrij dof groen. De schutblaadjes zijn vrij rond of niervormig. Tijdens de bloei zijn ze goudgeel, later zijn ze vaak rood aangelopen.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De gele bloemen groeien in schermen met negen tot achttien hoofdstralen. De honingklieren hebben meestal de vorm van een halve maan met hoornvormige uiteinden, die soms echter ontbreken.

Vruchten - Een kluisvrucht. Een drie mm grote, wrattige vrucht. De grijze zaden zijn zwak glanzend. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, vaak iets open plaatsen op droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, basische, al of niet kalkhoudende, grazige grond (meestal zand, soms leem, zavel, mergel en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Rivierduinen, dijken, bermen, zeeduinen (kalkrijk duingrasland), struwelen, omgewerkte grond, opgespoten grond, langs spoorwegen (spoordijken en spoorwegterreinen), industrieterreinen, grasland (kalkgrasland), zandhellingen en rotsachtige plaatsen.
Familie: Euphorbiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website