Zandwolfsmelk

Euphorbia seguieriana


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Zandwolfsmelk staat op zonnige, open plaatsen op droge, niet bemeste, basenrijke, vaak kalkhoudende, zandige tot lemige bodems. In Nederland gedraagt Zandwolfmelk zich als een typische stroomdalplant van droge, open plaatsen. Ze staat op rivierdijken, op rivierduinen, in graslanden, in bermen en langs spoorwegen. Deze notoire steppeplant bereikt als westelijke uitloper nog net Nederland. De soort is sinds 1950 zeer sterk afgenomen ten gevolge van het agrarisch intensievere gebruik van haar biotoop, met name bemesting. Verwarring met Heksenmelk komt nogal eens voor maar is te vermijden door aandacht te besteden aan de bladeren. Bij niet bloeiende stengels bedekken ze bij Zandwolfsmelk elkaar dakpansgewijs en zijn ze lijnvormig tot smal langwerpig. Verder zijn ze blauwgroen, gaafrandig, niet gesteeld en hebben een spitse top met een stekelpunt. Aan de voet van de hoofdnerf ontspringen 2 zijnerven, die halverwege het blad in de bladrand eindigen en verder springt de hoofdnerf aan de bovenkant van het blad uit.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Zandwolfsmelk heeft een dikke, verhoute wortelstok, die tot meer dan 1 meter diep gaat.

Stengels/takken - De stengels staan rechtop.

Bladeren - De bladeren van de nog niet bloeiende stengels bedekken elkaar als dakpannen. Ze zijn lijnvormig tot smal langwerpig, leerachtig, blauwgroen, gaafrandig, niet gesteeld en ze hebben een versmalde voet. De middennerf en de bladrand springen aan de bovenkant uit. Aan de voet van de hoofdnerf beginnen 2 zijnerven, die halverwege het blad bij de bladrand eindigen. De bladtop is spits en stekelpuntig. De schutblaadjes zijn ruitvormig tot hartvormig-driehoekig en eindigen ook in een stekelpunt.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is groenachtig tot citroengeel. Het bloemscherm bestaat uit 5 tot 15 stralen. De honingklieren op de rand van de schijnbloemen zijn geel, min of meer eivormig met afgeplatte buitenkant, of enigszins niervormig met de holle kant naar buiten. De uiteinden zijn afgerond.

Vruchten - Een kluisvrucht. De kale vruchten zijn glad of hebben fijne puntjes. Ze zijn 3 mm lang. De zaden zijn glad. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, matig voedselarme, niet bemeste, kalkhoudende, grazige grond (rivierzand).

Groeiplaats - Rivierdijken, rivierduinen, grasland (kalkgrasland), hellingen, bermen en langs spoorwegen (spoorbermen nabij de rivieren).
Familie: Euphorbiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website