Kruipbrem

Genista pilosa


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
De dwergstruik Kruipbrem groeit op zonnige plaatsen op droge tot vochthoudende, voedselarme en uitgesproken stikstofarme, onbemeste, zure en kalkarme, lemige of iets humeuze zandgrond. Ook groeit ze op stenige plaatsen. De overblijvende plant staat in heiden en borstelgaslanden, in schrale bermen en graslanden, op rotsachtige plaatsen en in droge, lichte loof- en naaldbossen. Nederland valt geheel binnen het areaal van het taxon dat overigens alleen in Europa vertegenwoordigd is. De soort is in Nederland vrij zeldzaam op de hogere zandgronden en is zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en in het Waddengebied en wordt een enkele keer op aangevoerd zand aangetroffen, bijvoorbeeld op spoordijken. De giftige plant gaat achteruit door achterstallig beheer en vergrassing van de heideterreinen. De bestuiving geschiedt door insecten en de gevormde zaden strooit ze zelf uit. Kruipbrem is kensoort voor de Associatie van Struikhei en Stekelbrem, een plantengemeenschap van binnenlandse droge heiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juli

Hoogte - 0,07-0,30(-1,00) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 100 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn meestal liggend tot opstijgend, maar soms staan ze rechtop. Ze hebben bijwortels, zijn sterk vertakt en niet gedoornd.

Bladeren - De kort gesteelde, donkergroene, langwerpige tot eironde blaadjes worden tot 1 cm lang. De onderkant is aangedrukt en bruinachtig behaard.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, tot 1,5 cm grote bloemen groeien met 1 of 2 bij elkaar in de bladoksels (in de nazomer) of in ze groeien in lange trossen (in de voorzomer). Je vindt ze verspreid langs de stengel. De buitenkant is bruinachtig behaard, de vlag is 0,8 tot 1 cm groot en de kiel is ongeveer even lang. De kelk en de kroon zijn behaard. Er zijn geen steelblaadjes.

Vruchten - Een doosvrucht. De bruinachtige, smal langwerpige, 1½ tot 2½ cm lange peulen zijn aangedrukt behaard. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot vochthoudende, voedselarme, onbemeste, zure, kalkarme, lemige of iets humeuze zandgrond en op stenige plaatsen.

Groeiplaats - Heide, rotsachtige plaatsen, grasland (schraal grasland), bermen en bossen (lichte plaatsen).
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: droge heiden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website