Donkere ooievaarsbek

Geranium phaeum


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Donkere ooievaarsbek staat op zonnige tot licht beschaduwde, matig stikstofrijke en vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, matig zure tot zwak basische zand-, klei- en leembodems. De overblijvende plant groeit in loof- en parkbossen, in bossen bij buitenplaatsen en in hellingbossen, in bosranden en houtwallen, in heggen, struwelen en in oude boomgaarden. Verder staat ze ook in enigszins ruig grasland, in de binnenduinrand en aan waterkanten. Ze stamt oorspronkelijk uit de bergweiden in Zuid- en Midden-Europa, wordt als sierplant gebruikt en is plaatselijk ingeburgerd in West-Europa. De soort is zeldzaam in Nederland, is sinds de 18e eeuw als stinzenplant ingeburgerd, vooral in de buurt van de Utrechtse Vecht en aan de Hollandse binnenduinrand. Elders is ze zeer zeldzaam en dan voornamelijk in het rivierengebied. De iets teruggeslagen, zwartachtig paarse bloemen worden vaak als rouwsymbool gebruikt. De wortel wordt als bloedzuiverend middel aangewend en zou een positieve invloed op de bloedsomloop hebben.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - september

Hoogte - 0,45-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een dikke, kruipende wortelstok.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn in het bovenste deel vertakt. Ze zijn behaard met lange, afstaande haren. Polvormend.

Bladeren - De rozetbladeren zijn langgesteeld. De verspreid staande stengelbladen hebben grof getande slippen met meestal een aantal paren zwarte vlekken aan beide kanten van de diepere bladinsnijdingen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan met twee bij elkaar in ijle bloeiwijzen aan het eind van de stengels. De top van de bloemsteel buigt tijdens de bloei (de bloem staat iets voorover). De 0,8-1 cm grote kroonbladen zijn zwartachtig paars. Ze zijn iets teruggeslagen, omgekeerd hartvormig, aan de top uitgerand en hebben vaak een korte eindspits. Elke bloem heeft tien  meeldraden. De stempels zijn groengeel.

Vruchten - Een kluisvrucht. De dofbruine, behaarde deelvruchtjes hebben twee tot vier sterke dwarse plooien. De zaden zijn kaal en glad. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde tot zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijk, neutrale grond (zand en leem).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, parkbossen, bossen bij buitenplaatsen en hellingbossen), bosranden, houtwallen, heggen, struwelen, oude boomgaarden, grasland (enigszins ruig grasland), zeeduinen (binnenduinrand) en waterkanten (slootkanten en beekoevers).
Familie: Geraniaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: stinseplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website