Ecologie & verspreiding
Grote muggenorchis is gebonden aan silicaat- of kalkhoudende grond op zonnige en matig vochtige standplaatsen. Het is een kensoort voor de Associatie van Kalkgrasland (Gentiano-Koelerietum) en groeit dan plaatselijk massaal. Uit blauwgrasland is de soort inmiddels geheel of vrijwel geheel verdwenen, waarschijnlijk omdat de soort gevoelig is voor ontwatering en slecht herstelt uit de zaadbank. Grote muggenorchis is in de gematigde en koudere streken van Eurazië een redelijk algemene soort, maar is voor Nederland van oudsher zeldzaam, ondanks een melding van rond 1600 dat de soort talrijk was rond Den Haag. De soort komt alleen nog bestendig voor in Zuid-Limburg en op de Waddeneilanden. De plant lijkt vegetatief op Handekenskruid (Dactylorhiza), maar de bladen zijn lijnlancetvormig en gekield. De bloemen hebben een lange en dunne spoor die omlaag is gekromd. Bestuiving gebeurt vooral door vlinders. De plant overwintert met wortelknollen, wat geldt voor het hele geslacht.
Grote muggenorchis is gebonden aan silicaat- of kalkhoudende grond op zonnige en matig vochtige standplaatsen. Het is een kensoort voor de Associatie van Kalkgrasland (Gentiano-Koelerietum) en groeit dan plaatselijk massaal. Uit blauwgrasland is de soort inmiddels geheel of vrijwel geheel verdwenen, waarschijnlijk omdat de soort gevoelig is voor ontwatering en slecht herstelt uit de zaadbank. Grote muggenorchis is in de gematigde en koudere streken van Eurazië een redelijk algemene soort, maar is voor Nederland van oudsher zeldzaam, ondanks een melding van rond 1600 dat de soort talrijk was rond Den Haag. De soort komt alleen nog bestendig voor in Zuid-Limburg en op de Waddeneilanden. De plant lijkt vegetatief op Handekenskruid (Dactylorhiza), maar de bladen zijn lijnlancetvormig en gekield. De bloemen hebben een lange en dunne spoor die omlaag is gekromd. Bestuiving gebeurt vooral door vlinders. De plant overwintert met wortelknollen, wat geldt voor het hele geslacht.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,25-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Wortelknollen. Worteldiepte 10 tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn vaak paars aangelopen. Aan de voet zitten twee of drie bruinachtige scheden.
Bladeren - De vier tot acht bladen zijn lijnvormig tot langwerpig, gootvormig en vrij donker groen. Vaak staan ze in twee rijen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een 5-10 cm lange, cylindervormige, veelbloemige aar met rozerode of soms witte bloemen. De bloemdekbladen zijn 4-5 mm lang, de bovenste drie zijn tot een helm samengebogen, de andere twee staan af. De bloemlip is 3½-5 mm en met drie ongeveer even lange stompe lobben. De 1,1 -1,8 lange spoor is draadvormig, spits, iets gebogen en wordt tot dubbel zo lang als het vruchtbeginsel. De bloemen ruiken naar vanille.
Vruchten - Een doosvrucht. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot vrij natte, voedselarme, zwak zure tot kalkrijke, min of meer humeuze grond (zand, leem, laagveen en mergel).
Groeiplaats - Zeeduinen (vrij natte duinvalleien), moerassen (kalkmoerassen), grasland (matig droge kalkhellingen, matig vochtig kalkgrasland, schraal grasland en blauwgrasland), bermen, bossen (lichtriijke plaatsen in loofbossen) en struwelen.
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,25-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Wortelknollen. Worteldiepte 10 tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn vaak paars aangelopen. Aan de voet zitten twee of drie bruinachtige scheden.
Bladeren - De vier tot acht bladen zijn lijnvormig tot langwerpig, gootvormig en vrij donker groen. Vaak staan ze in twee rijen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een 5-10 cm lange, cylindervormige, veelbloemige aar met rozerode of soms witte bloemen. De bloemdekbladen zijn 4-5 mm lang, de bovenste drie zijn tot een helm samengebogen, de andere twee staan af. De bloemlip is 3½-5 mm en met drie ongeveer even lange stompe lobben. De 1,1 -1,8 lange spoor is draadvormig, spits, iets gebogen en wordt tot dubbel zo lang als het vruchtbeginsel. De bloemen ruiken naar vanille.
Vruchten - Een doosvrucht. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot vrij natte, voedselarme, zwak zure tot kalkrijke, min of meer humeuze grond (zand, leem, laagveen en mergel).
Groeiplaats - Zeeduinen (vrij natte duinvalleien), moerassen (kalkmoerassen), grasland (matig droge kalkhellingen, matig vochtig kalkgrasland, schraal grasland en blauwgrasland), bermen, bossen (lichtriijke plaatsen in loofbossen) en struwelen.
Familie: Orchidaceae
Groep: E
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden