Wrangwortel

Helleborus viridis


© Theo Muusse

Ecologie & verspreiding
Wrangwortel staat op licht beschaduwde, vochtige en losse, voedselarme tot matig voedselrijke, stikstof- en basenrijke, kalkrijke en humeuze, vaak grindige, lemige klei maar ook wel op mergel. Ze groeit in grazige loof- en naaldbossen, in struwelen en heggen, op grazige dijken en in houtwallen, op puinhellingen en in hellingbossen. Verder aan randen van wijngaarden en onder fruitbomen, bij bronnen en bij boerderijen. Het is een gebergteplant uit Midden- en West-Europa die al sinds de 17e eeuw in ons land wordt aangeplant en neiging vertoont te verwilderen. Ze is tegenwoordig zeer zeldzaam in het westelijke rivierengebied en in Zuid-Limburg en komt hier schijnbaar wild voor. Maar vermoedelijk betreft het alleen restanten van weggegooide en opgeslagen wortelstokken. De soort was in gebruik als veeartsenijplant en is sterk achteruit gegaan door het uit cultuur nemen. Ze is goed herkenbaar aan de afwezigheid van littekens op haar stengels en haar kokervruchten die even lang als breed zijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - januari - april

Hoogte - 0,20-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De kruipende wortelstok is sterk vertakt.

Stengels/takken - De stengels kunnen enkelvoudig of vertakt zijn. Dikke bloeistengels. De plant groeit vaak in grote groepen.

Bladeren - Meestal zijn er 2 wortelbladeren. Deze zijn lang gesteeld, donkergroen, ingesneden, diep getand, met aan de onderkant kaal iets uitspringende nerven, waaiervormig en handvormig gedeeld met 7 tot 11 of soms 13 breed lancetvormige slippen. Aan de bloeistengels groeien enkele kleinere, zittende, handvormig gedeelde bladeren met een brede bladschede.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groengele, knikkende bloemen groeien met 1 tot 4 bij elkaar. Ze zijn 3 tot 5 cm en schotelvormig. Ze hebben 5 eivormige kelkbladen, die na de bloei uitstaan en 5 veel kortere kroonbladen. De kroon is buis-trechtervormig met een tweelippige zoom. De stampers zijn aan de voet vergroeid met lange stijlen.

Vruchten - Een doosvrucht. De 3 kokervruchten zijn ongeveer even lang als breed. Ze bevatten echter zelden of nooit vruchten. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, stikstofrijke, kalkrijke, lemige grond. Groeiend in dikke humuspaketten (vooral op klei en leem, maar ook wel op mergel).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, hellingbossen, bij buitenplaatsen en op overslaggronden), houtwallen, struwelen, gebergten, dijken (grazige en kleiige plaatsen en bij vruchtbomen), bij bronnen en bij boerderijen.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: stinseplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website