Kaal breukkruid

Herniaria glabra


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Kaal breukkruid groeit op zonnige, open plekken op ’s-zomers droge, zure en stiksofarme, matig voedselrijke zand- en grindgrond en andere steenachtige, zwak zure en verstoorde bodems. Zij staat op zandige en grindrijke rivieroevers, rivierduinen, open plekken in de lage grasmat van droog, weinig bemest weiland langs de rivieren, dijken, spoorwegterreinen, braakliggende grond met veel puin, industrieterreinen, mijnafvalstortplaatsen, muren, soms in heideterreinen en op akkers, tussen straatstenen, in bermen, de binnenduinranden en zandgroeven. Het verspreidingsgebied omvat Europa (zonder een groot deel van het noordwesten van het continent), West-Azië en Noord-Afrika. In Nederland is de soort vrij zeldzaam in het rivierengebied in het oosten, midden en zuiden en in stedelijke gebieden, elders is ze zeer zeldzaam. Door de kanalisatie van de rivieren en ‘graslandverbetering’ gaat de soort in het rivierengebied achteruit, daar staat tegenover ze zich uitbreidt in de stedelijke gebieden en Zuid-Limburg. De matjesvormende plant valt vooral op door haar geelgroene (wat ziekelijke) uiterlijk. Vroeger werd ze medisch o.a.gebruikt voor vochtafdrijving en tegen nierstenen en geelzucht.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - herfst

Hoogte - 0,05-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Elk matje heeft één  wortelstelsel.

Stengels/takken - De dunne, liggende stengels zijn fijn behaard of kaal. Ze vormen matten.

Bladeren - De geelgroene blaadjes zijn langwerpig en worden 2-7 mm lang. Ze zijn niet gesteeld, meestal kaal, maar soms onderaan gewimperd. De steunblaadjes zijn klein. Bij verdroging verspreidt zij een zwak zoetige geur.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De zeer kleine bloemen (1-1½ mm) vormen samen dichte kluwens in de bladoksels. De kelk is sterk behaard. De kelkslippen zijn langwerpig en groen met een smalle witte rand. De vijf witte kroonbladen zijn priemvormig De bloemen bevatten vijf meeldraden.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Iedere vrucht bevat maar één zaadje. De vruchten zijn iets langer dan de kelk. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op 's zomers droge, matig voedselrijke zand- en grindgrond en andere steenachtige, zwak zure en verstoorde grond.

Groeiplaats - Waterkanten (zandige en grindrijke rivieroevers), rivierduinen, grasland (open plekken in de lage grasmat van droog, weinig bemest weiland langs de rivieren), bermen, dijken, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), braakliggende grond met veel puin, mijnafvalstortplaatsen, muren, soms in heideterreinen en op akkers, tussen straatstenen, industrieterreinen, zeeduinen (binnenduinrand) en afgravingen (zandgroeven).
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website