Bilzekruid

Hyoscyamus niger


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Bilzekruid staat op open, zonnige, droge, zeer voedsel- en stikstofrijke, ruderale, vaak kalkrijke zand-, leem- en stenige bodems. Deze pionier groeit op vuilnisbelten en dijkhellingen, in ruigten, in graanakkers en moestuinen, op stortterreinen en molenbelten, in bermen en rommelhoekjes. Verder op ruderale plekken en spoorwegterreinen, bij muren en op vloedmerken langs rivieren en de kust. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De zeer giftige soort bevat scololamine, hyoscyamine en atropine en is zeldzaam in de Hollandse en Zeeuwse duinen, in het rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. De achteruitgang is te wijten aan de duidelijk verminderde zaadaanvoer. De zachtharige en kleverige plant geurt bedwelmend en wordt voornamelijk door hommels en bijen bestoven. De kelk groeit uit en omhult de veel kleinere doosvrucht die met een deksel open gaat en waaruit de zaden verspreid worden door harde wind. De plant werd vroeger gebruikt in heksenzalf en medicinaal tegen o.a. pijn, hoest en kramp.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - oktober

Hoogte - 0,30-0,80 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande, al dan niet vertakte stengels zijn kleverig zacht (wollig) behaard. De plant is giftig.

Bladeren - De stinkende bladeren zijn 10-20 cm lang. Ze zijn kleverig zacht behaard en eirond tot langwerpig. Ze hebben soms een vrijwel gave rand, maar meestal zijn ze zijn grof bochtig getand tot soms bijna veerspletig. De onderste bladen zijn lang gesteeld, de bovenste zijn zittend met een halfstengelomvattende of iets aflopende voet. De bloemen staan in de oksels van grote schutbladen, die op de overige bladen lijken en in twee rijen staan.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een lange, aarvormige, eenzijdige, aan de top gekromde bloeiwijze. De bleekgele of vuilgele bloemen zijn zeer kort gesteeld, netvormig paars generfd, onregelmatig trompetvormig (trechtervormig) en 2-3 cm. De slippen zijn enigszins ongelijk. Ze hebben een duidelijke onderlip. De kelk is buisvormig met vijf korte lobben. De meeldraden zijn verschillend in hoogte. De stijl is eerst langer dan de meeldraden, later is dit andersom.

Vruchten - Een doosvrucht. Na de bloei groeit de kelk uit (tot dubbel zo lang) en omhult, als een urn, de veel kortere kruikvormige doosvrucht. Deze springt met een deksel open. De zaden worden bij harde wind uitgestrooid. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op droge, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkrijke, verstooorde of omgewerkt, vaak stenige grond (zand, klei en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Zeeduinen, op vloedmerkgordels aan de kust, bermen, bij boerderijen, aan de voet van muren, puinstortplaatsen, bouwterreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), kalkrijke ruigten, ruderale plaatsen, vuilnishopen, moestuinen, door vee afgetrapte kanten van dijken en waterkanten (op vloedmerkgordels langs rivieren, bijv. grindbanken langs de Maas).
Familie: Solanaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website