Wilgalant

Inula salicina


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Wilgalant staat op open, zonnige, warme, matig voedselarme, stikstofarme, kalkhoudende, neutrale, zowel droge als vochtige tot natte, humusrijke, vaak stenige leem-, klei- en veenbodems. In Midden-Europa staat de plant in blauwgraslanden, naar westen toe wordt ze aangetroffen in natte weilanden, Op vochtige, open plekken in bossen, in zomen van bossen en struwelen en op rotsachtige hellingen. Westelijk reikt het areaal tot in België. Vroeger is de soort op een drietal plaatsen aangetroffen in Nederland, namelijk in Zuid-Limburg waar ze bij Valkenburg en Mechelen voorkwam in kalkrijke bosranden en bij Hoevelaken waar ze in ijl grasland stond. De laatste vermelding van haar aanwezigheid stamt uit Mechelen uit 1959. Ze heeft het niet kunnen bolwerken aan de rand van haar verspreidingsgebied. De geelbruine zaden worden door de wind en dieren verspreid. De plant is gevoelig voor maaien en snijden en gold door de eeuwen heen als een belangrijk paardenmedicijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - polygaam

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn kaal, maar aan de voet vaak iets borstelharig.

Bladeren - De bladeren zijn iets glanzend en hebben uitspringende nerven. Aan de rand zijn ze gewimperd. De onderste bladeren zijn langwerpig tot eirond, gesteeld, stijf en van boven kaal. De, bovenste bladeren zijn smal hartvormig, zittend en half-stengelomvattend.

Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemhoofdjes zijn 2½ tot 4 cm groot. De bloemen hebben lange, smalle straalbloemen en buisbloemen. De omwindselbladen zijn alleen aan de rand behaard. Ze zijn langwerpig en hebben een teruggeslagen top.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn vrijwel kaal. Het vruchtpuis bestaat uit 30 tot 35 haren. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op 's winters vochtige, soms vrij natte en 's zomers drogere, matig voedselarme, niet bemeste, kalkhoudende grond (mergel, leem, löss, veen en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bosranden (kalkhellingbossen), bossen (open plaatsen op beboste hellingen), rotsachtige hellingen en grasland (kalkgrasland en ijl, schraal grasland).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website