Platte rus

Juncus compressus


© Grada Menting

Ecologie & verspreiding
Platte rus staat op zonnige, open tot grazige, vochtige tot natte, voedselrijke, zwak basische tot kalkhoudende, matig stikstofrijke en vaak verstoorde bodems van klei en soms op leem, zand of veen. De plant vermijdt hoge zoutgehalten maar kan wel voorkomen op zwak brakke bodems. Ze groeit in laag gelegen wei- en hooilanden en in laagten in uiterwaarden, langs sloten en plassen, bij kreken en rivieren en verder in bermen en in zand-, grind- en kleigroeven. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is in Nederland vrij algemeen in het rivierengebied, in de kalkrijke duinen en de laagveengebieden, is zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en ontbreekt zeer waarschijnlijk op de Waddeneilanden. Platte rus wordt vaak verward met Zilte rus en vormt daarmee zelfs een zeldzame hybride. Buiten de bloei- en vruchtperiode zijn er geen betrouwbare manieren om Platte- en Zilte rus van elkaar te onderscheiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,10-0,40(-0,80) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een kruipende wortelstok. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De opgerichte bloeistengels zijn meestal iets afgeplat. Ze vormen pollen of ze groeien in rijen. Ze zijn in de onderste helft bebladerd.

Bladeren - De bladeren zijn grijs-donkergroen. De bladschede is bruin en omgeeft de stengel buisvormig. De bladschijf is grasachtig en wordt tot 2 mm breed.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De meestal losse bloeiwijze heeft een vrij lang schutblad, dat vaak boven de bloeiwijze uitsteekt. De bloemdekbladen zijn meestal groen of lichtbruin en ongeveer 2 mm lang. De helmknoppen zijn 1 of 2 keer zo lang als de helmdraden. De stijl is ongeveer half zo lang als het vruchtbeginsel.

Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten zijn lichtbruin, roodbruin of soms groen. Ze hebben een groene middenstreep en worden 2 tot 2½ mm lang. Ze zijn langer dan de bloemdekbladen. De zaden worden minder dan een ½ mm lang. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open tot grazige plaatsen op vochtige tot vaak natte, voedselrijke, kalkhoudende en vaak verstoorde grond. Zoutmijdend (meestal op klei, soms op leem, zand of veen).

Groeiplaats - Grasland (laagblijvend weiland, hooiland en laagten in uiterwaarden), bermen, waterkanten (sloten, plassen, kreken en rivieren), afgravingen (zand-, grind- en kleigroeven) en opgespoten grond.
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website