Moeraslathyrus

Lathyrus palustris


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
Moeraslathyrus staat op zonnige en natte, stikstofarme en matig voedselrijke, humeuze en basenrijke, onbemeste tot licht bemeste, niet te zure, vaak iets kalkhoudende veen- en zandgrond. Ze staat vaak op kwelplekken en ook in brak milieu. De overblijvende plant groeit in moerassige, bloemrijke en licht bemeste hooi- en graslanden, in duinvalleien en aan de oevers van duinplassen, op kwelplekken aan de duinrand en langs greppels en tichelgaten. Ook in riet- en zeggenmoerassen, in strooiselruigten en op ijsbaantjes en verder op buitendijkse zandplaten in het IJsselmeer. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is plaatselijk algemeen in laagveengebieden, in beekdalen aan de rand van Drenthe, zeldzaam in de duinen en het rivierengebied en is elders zeer zeldzaam en ontbreekt in Zuid-Limburg. Het taxon is achteruit gegaan door grondwaterstandverlaging, ontwatering en biotoopvernietiging. Moeraslathyrus is een goed voedergewas en levert goede hooi.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,30-1,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Met ondergrondse uitlopers en met wortelknolletjes aan de stengelvoet van de zijwortels. Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De breed gevleugelde, klimmende stengels zijn niet of weinig vertakt en iets behaard.

Bladeren - De niet vlezige bladeren zijn geveerd met 2 tot 5 paar langwerpige tot lijnvormige, 3 tot 6 cm lange deelblaadjes, die meestal eindigen in een vertakte rank. De nerven lopen evenwijdig aan elkaar, de zijnerven eindigen bij de top. De steunblaadjes zijn half-spiesvormig. De bladsteel is nauwelijks gevleugeld en 0,5 tot 1 mm breed.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Langgesteelde trossen met 3 tot 6 bloemen. Deze zijn 1 tot 2 cm. Eerst zijn ze licht roodpaars, later worden ze fletsblauw en tenslotte bijna groenachtig.

Vruchten - Een doosvrucht. De bruine, kale peulen worden 2½ tot 6 cm lang. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, onbemeste tot licht bemeste, niet te zure, vaak iets kalkhoudende grond (veen en zand). Vaak op kwelplekken. Ook in brak milieu.

Groeiplaats - Grasland (moerassig grasland en nat, licht bemest grasland), zeeduinen (duinvalleien, oevers van duinplassen en kwelplekken aan de duinrand), waterkanten (o.a. langs greppels en tichelgaten), moerassen (rietmoeras en zeggenmoeras), strooiselruigten, ijsbaantjes en op buitendijkse zandplaten in het IJsselmeer.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: natte, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website