Veldkruidkers

Lepidium campestre


© Pieter Stolwijk

Ecologie & verspreiding
Veldkruidkers staat, als pionier op open en zonnige, droge tot vochtige, matig voedselrijke, zwak tot matig basenrijke, ± stikstofrijke en omgewerkte, vaak kalkhoudende grond bestaande uit zand, lemig zand, klei en mergel en verder ook op stenige plaatsen. De eenjarige plant groeit in ruigten en onder beplantingen, langs sloten, kanalen en rivieren, in bermen, op dijken en muren, in akkers en wijngaarden en op braakliggende grond. Verder ook op spoorwegemplacementen en bij graanverwerkende bedrijven, in groeven, op stortplaatsen en andere ruderale plekken. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied van deze waarschijnlijk uit Zuid-Europese afkomstige soort. Het taxon is vrij zeldzaam in het kustgebied ten zuiden van Bergen en langs de grote rivieren, elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Een reden voor haar sterke achteruitgang valt niet te geven. Het maakt al 1000 jaar een onderdeel uit van een samengesteld middel tegen gif dat tegenwoordig nog steeds verkrijgbaar is.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,15-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn meestal alleen bovenaan vertakt. Ze zijn kort, grijsachtig behaard.

Bladeren - De onderste bladeren zijn eirond tot langwerpig met een gave rand of ze zijn ondiep getand. De stengelbladeren zijn smal pijlvormig, stengelomvattend, vaak getand en tot 4 cm lang en 1 cm breed.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Aarvormige trossen met witte, 2 tot 3 mm grote bloemen, die nauwelijks langer zijn dan de kelk. De helmknoppen zijn geel.

Vruchten - Een doosvrucht. De 4 tot 6 mm lange, rechtafstaande hauwtjes zijn breed-eivormig. Op de hauwtjes groeien schubvormige haren. De stijl steekt niet boven de smalle vleugels uit. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende of lemige, omgewerkte grond (zand en lemig zand).

Groeiplaats - Bermen, dijken, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), braakliggende grond, akkers, ruigten, muren, waterkanten (langs sloten, kanalen en rivieren), ruderale plaatsen, stortterreinen en bij graanverwerkende bedrijven.
Familie: Brassicaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website