Steenkruidkers

Lepidium ruderale


© Pieter Stolwijk

Ecologie & verspreiding
Steenkruidkers staat op open en zonnige, droge tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, matig stikstofrijk en omgewerkte, stenige, vaak betreden zand- en leemgrond, verdraagt enig zout en is goed bestand tegen betreding. De eenjarige lichtminnaar groeit in akkers, bermen en op dijken, in zilte graslanden en ruigten, op muren, parkeerplaatsen en tussen straatstenen. Verder ook in kleigroeven en op stortplekken, op haven-, industrie- en spoorwegterreinen en andere ruderale plaatsen, recent ook langs snelwegen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen in stedelijke gebieden. Het meest nog in het kustgebied en langs de grote rivieren. Elders zeldzamer. Steenkruiderkers heeft taaie, bezemvormig vertakt stengels en is normaal direct te herkennen aan haar sterke muizengeur. Verkommerde exemplaren, waar de overige kenmerken niet goed ontwikkeld zijn, en gedroogde planten zijn altijd goed te herkennen aan de bovenste stengelharen, die ongelijk lang zijn en zowel conisch tot toegespitst kunnen zijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - september

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De taaie stengels zijn bezemvormig vertakt en begroeid met stompe haren.

Bladeren - De onderste rozetbladeren (in de vruchttijd zijn deze al afgestorven) zijn diep veervormig ingesneden, met smalle slippen die zich naar de top iets verbreden, de middelste en bovenste stengelbladeren zijn lijnvormig tot spatelvormig, stomp, gaafrandig en zelden dieper gedeeld. Op bladeren groeien stompe haren. Ze ruiken onaangenaam.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groene bloemen zijn ongeveer 1 mm groot. Ze hebben geen kroonbladen en 2 meeldraden.

Vruchten - Een doosvrucht. De gevleugelde hauwtjes zijn breed eirond, 1½ tot 2½ mm lang en 1½ tot 2 mm breed. De zaden zijn ongeveer 1,3 bij 0,6 mm. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, met name stikstofrijke, stenige of omgewerkte, vaak betreden grond (tredplant). De plant verdraagt enig zout en is goed bestand tegen betreding (zand of stenige, kalkrijke grond).

Groeiplaats - Dijken, bermen, grasland (zilt grasland), stortterreinen, ruderale plaatsen, ruigten, muren, tussen straatstenen, haventerreinen, industrieterreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), parkeerplaatsen en afgravingen (kleigroeven langs de rivieren).
Familie: Brassicaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: tredplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website