Gele maskerbloem

Mimulus guttatus


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Gele maskerbloem groeit op zonnige tot licht beschaduwde plekken op vochtige tot natte, matig voedselrijke tot voedselrijke bodems langs sloten, meren en rivieren. Planten vestigen zich vooral in pioniervegetaties op kale bodems van ’s zomers droogvallende oevers. Gele maskerbloem is oorspronkelijk afkomstig uit het westen van Noord-Amerika en is al vroeg in de 19e eeuw als sierplant in Europa ingevoerd. De eerste melding van verwildering binnen Nederland dateert uit 1836 uit Haarlem. Aanvankelijk werd de soort vooral aangetroffen langs de grote rivieren en binnen het stedelijk gebied. Tegenwoordig komt Gele maskerbloem verspreid over het hele land voor. De plant verspreidt zich door middel van zaden en losgeraakte stengelfragmenten. Zowel zaden als fragmenten kunnen door stromend water verspreid worden. De kleine zaden blijven echter maar een beperkte duur drijven. Alhoewel de soort zich in de jaren 90 van de vorige eeuw sterk uitgebreid heeft, zijn er vooralsnog geen aanwijzingen dat de soort in Nederland inheemse soorten verdringt. Uit het buitenland is wel bekend dat Gele maskerbloem een negatieve invloed kan hebben op de samenstelling van vegetaties uit het Vlotgras-verbond en bronvegetaties met Bronkruid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,10-0,90 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De holle, opstijgende tot rechtopstaande stengels zijn kaal of bovenaan behaard.

Bladeren - De eironde tot langwerpige bladeren zijn onregelmatig getand. De onderste zijnn gesteeld, de bovenste niet.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemkelk is klokvormig met breed driehoekige tanden. De bovenste tand is het langst. De gele bloemkroon is 1-4½ cm. Meestal heeft de bloem roodbruine vlekken in de dicht behaarde keel. De keel is gesloten door 2 behaarde bobbels op onderlip. De bloeistengels zijn beklierd.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselrijke grond.

Groeiplaats - Waterkanten (langs sloten, vijvers en rivieren), moerassen en in krimpscheuren van droogvallende uiterwaarden.
Familie: Phrymaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website