Eenbloemig wintergroen

Moneses uniflora


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
Eenbloemig wintergroen staat op beschaduwde, droge tot vochtige, uitgesproken stikstofarme tot stikstofarme, matig voedselarme, matig zure maar basenrijke, humeuze leem- of zandgrond. Ze groeit in en langs loof- en naaldbossen. Het aaneen gesloten areaal van deze Boreaal-Montane soort van natuurlijke naaldwouden reikt op het vaste land van Europa westwaarts tot in Duitsland en Luxemburg, de voormalige en huidige vindplaatsen in Nederland zijn als voorposten op te vatten. De plant is vroeger gevonden bij Appelscha en Denekamp en wordt sinds 1969 aangetroffen op Terschelling, waar ze groeit aan de rand van een dennenaanplant. De plant valt niet te verwarren met enige andere soort van de heidefamilie door het feit dat er maar één bloem gevormd wordt. De plant heeft vroeger een rol gespeeld in toverkunst en hekserij. Ze werd als aphrodisiacum gebruikt en een aftreksel van de bladeren werd als oogwater aangewend. Tegenwoordig staan de psychofarmacologisch inhoudstoffen ervan in de belangstelling.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,05-0,10 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een omvangrijk en sterk vertakt stelsel van fijne wortels.

Stengels/takken - Een rechtopstaande bloeistengel.

Bladeren - Een rozet van kruisgewijs tegenover elkaar staande, 2 cm lange bladen. Ze zijn gekarteld, rondachtig tot eivormig en langer dan de steel waarin ze versmald zijn.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De geurende, alleenstaande bloemen zijn wit, knikkend, 1,3-2 cm groot en staan stervormig uitgespreid. Ze hebben een rechte stijl. De kelkslippen zijn eirond en stomp. Ongeveer 1 cm onder de bloem zitten één  of twee  stengelblaadjes.Na de bloei richt de bloemsteel zich op.

Vruchten - Een doosvrucht. Een bijna ronde, 6-8 mm grote, vijfhokkige vrucht met veel kleine zaden, die in de lengte in vijf  delen opensplijt. De doosvrucht staat rechtop. De vruchtkleppen hebben aan de rand geen vezeltjes. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselarme, zwak zure grond.

Groeiplaats - Bossen (loofbossen en naaldbossen) en bosranden (dennenbossen).
Familie: Ericaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website