Ruw vergeet-mij-nietje

Myosotis ramosissima


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Ruw vergeet-mij-nietje is een plant van pioniersituaties op zonnige, meestal open plekken op droge, voedselarme tot matig voedselrijke, niet-zure, meestal kalkrijke, humusarme, enigszins omgewerkte bodems van veelal zand en soms leem, zavel, krijt, löss en grind. Zij doet het goed op plaatsen waar konijnenkeutels en meeuwenpoep ligt. De plant staat in de duinen in open begroeiingen op zuidhellingen, mosrijk duingrasland in droge valleien en bermen. Langs de rivieren groeit het op zandduintjes en zandige dijken. Op de hogere zandgronden staat zij in zandgroeven en aan schelpenpaadjes. In Zuid-Limburg groeit zij op krijthellingen. In Nederland is Ruw vergeet-mij-nietje algemeen in de duinen en elders vrij zeldzaam. De toename van de soort in Nederland is onder meer een gevolg van aanvoer met zand en schelpgruis. Ruw vergeet-mij-nietje is kensoort voor de Fakkelgras-orde, een verzameling van mosrijke en/of grazige plantengemeenschappen die in Nederland langs de gehele Noordzeekust voorkomen op droog, kalkrijk duinzand.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,05-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels zijn zacht behaard.

Bladeren - Zowel de rozetbladeren als de stengelbladeren zijn langwerpig. De stengelbladeren zijn niet gesteeld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn helderblauw en 2 tot 3 mm groot. De zoom is schotelvormig. De kroonbladen zijn nauwelijks langer dan de kelk. De vaak gekromde vruchtstelen maken een hoek van 60° tot 90° met de as van de bloeiwijze. Ze zijn 1 tot 4 mm lang.

Vruchten - Een splitvrucht. De kelk is klokvormig en tot over de helft gespleten in slippen. Het onderste deel heeft haakvormige haren. De nootjes zijn bleekbruin. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op droge, voedselarme tot matig voedselrijke, basische, meestal kalkhoudende, vaak humusarme en enigszins omgewerkte grond (meestal op zand, verder op leem, zavel, mergel, löss en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Zeeduinen (mosduinen), zandige rivierdijken, bermen, langs schelpenpaadjes, akkers (akkerranden), grasland (droog, neutraal grasland, grasvelden en kalkhellingen), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), afgravingen (zandgroeven), braakliggende grond, opgespoten grond, muurtjes en rivierduinen.
Familie: Boraginaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website