Harlekijn

Anacamptis morio


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Harlekijn staat op zonnige, grazige, droge tot vochtige, matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, basenrijke en stikstofarme, zwak zure tot kalkhoudende, vaak reliëfrijke bodem, bestaande uit diverse grondsoorten, vaak op plaatsen met basische kwel. Ze wordt begunstigd door extensieve begrazing en zeer lichte bemesting, maar is echter niet bestand tegen te veel voedingsstoffen, is weinig concurrentiekrachtig maar vertoont wel enige zouttolerantie. De plant groeit in diverse, weinig productieve graslandtypen en in heiden, in verlaten groeven, brakwatervenen en op voormalige zandplaten. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is zeldzaam op de Waddeneilanden en in de duinen en is zeer zeldzaam in de westelijke laagveengebieden en Zuid-Limbur. Vroeger werd ze ook elders in het land aangetroffen. Nieuwe groeiplaatsen zijn alleen aanwezig in het Grevelingengebied. Harlekijn is zeer sterk achteruit gegaan door verdroging en veranderde landbouwmethoden. De (gedroogde) wortelknollen worden medisch gebruikt bij diarree en hoesten en als warme drank bereid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,08-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Eén knol, soms meer dan één. De plant groeit dan in polletjes. Worteldiepte tot 10 cm.

Stengels/takken - De bebladerde stengels zijn kantig en worden naar boven toe roodpaars.

Bladeren - De bladeren vormen meestal een rozet. De bovenkant is niet of maar weinig glanzend. Ze zijn langwerpig tot breed langwerpig en niet gevlekt. De bovenste, kleine bladeren omvatten met de schede de stengel. De schutbladen zijn langwerpig, vliezig en hoogstens net zo lang als het vruchtbeginsel.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De vrij ijle aar bevat hoogstens vijftien  bloemen. De bloemen zijn donker roodpaars tot roze of wit. De helm is zeer stomp en groen gestreept. De bloemlip is 0,7-1 cm. De lip is meer breed  dan lang, heeft drie  lobben van brede, min of meer teruggeslagen zijslippen en een korte, iets in tweeën gespleten middenslip. De spoor is vrij lang, staat horizontaal en is korter dan het vruchtbeginsel.

Vruchten - Een doosvrucht. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op vrij vochtige, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, zwak zure tot kalkhoudende grond (zand, leem, klei, zavel, kleihoudend veen en mergel). Vaak op plaatsen met basische kwel.

Groeiplaats - Grasland (laagblijvend grasland, blauwgrasland, schraal hooiland, grazige hellingen en vrij droog grasland in hoge uiterwaarden), afgravingen (verlaten groeven), brakwaterveen, voormalige zandplaten en zeeduinen (duingrasland).
Familie: Orchidaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website