Klavervreter

Orobanche minor


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Klavervreter staat op zonnige, matig droge tot meestal vochtige, matig voedsel- en basenrijke, kalkhoudende en stikstofrijke bodems, meestal op klei, soms op zavel, leem of mergel. Ze groeit op rivierdijken en spoorterreinen, in bermen en vochtige, lichtbemeste graslanden, op kalkrijke hellingen, in klavervelden en graag in zoomvegetaties. De een- of meerjarige plant stamt oorspronkelijk uit Noord-Afrika, Zuidwest-Azië en Zuid-Europa en is als cultuurvolger verder verspreid, met name in Midden- en West-Europa. De soort is vrij zeldzaam in Zeeland en enkele aangrenzende gebieden, zeldzaam in Zuid-Limburg en zeer zeldzaam in het rivierengebied en aangrenzende streken. Klavervreter is duidelijk achteruit gegaan door de zeer sterke afname van de teelt van Rode klaver. De plant woekert hierop het meest, maar is ook op andere vlinderbloemige planten aangetroffen en verder zeer zelden op Gewoon duizendblad en Echt bitterkruid. Bestuiving geschiedt door insecten en de tot meer dan tien jaar kiemkrachtige zaden worden door de wind verspreid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 0,10-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Bremraapzaden maken bij het ontkiemen een wortelachtige uitloper die contact maakt met de wortel van een gastheer. Wanneer de kiemplant zich hieraan heeft vastgemaakt, onttrekt hij uit deze plant water en voedingsstoffen.

Stengels/takken - De slanke stengels zijn niet vertakt. Aan de voet zijn ze verdikt en ze zijn geel en bruinrood tot blauwpaars van kleur.

Bladeren - De schubbladen zijn eirond tot langwerpig. De toegespitste schutbladen zijn ook eirond.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen van deze parasiet zijn lichtgeel tot bruinachtig en 1-1,8 cm. Ze zijn al dan niet klierachtig behaard. De ruglijn van de voet tot de top is regelmatig gekromd. De bovenlip is uitgerand of tweelobbbig. De lobben zijn meestal naar voren gestrekt. De onderlip heeft drie  gelijke slippen en een zoom zonder haren. De tanden van de kelkhelften zijn meestal veel langer dan de rest van de kelkhelft. De meeldraden zijn aan de voet behaard. Ze staan 2-3 mm boven de voet op de kroonbuis ingeplant. De stempel is geel of soms paars.

Vruchten - Een doosvrucht met heel fijn zaad. Het zaad kan verscheidene jaren zijn kiemkracht behouden. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op matig droge tot meestal vochtige, matig voedselrijke, kalkhoudende grond (meestal op klei, soms op leem of mergel). De plant woekert het meest op Rode klaver, maar ook op andere vlinderbloemige planten, zeer zelden op o.a. Gewoon duizendblad en Echt bitterkruid.

Groeiplaats - Rivierdijken, bermen, grasland (vochtig, licht bemest grasland en kalkrijke hellingen), akkers (klavervelden) en langs spoorwegen (spoorwegterreinen).
Familie: Orobanchaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website