Walstrobremraap

Orobanche caryophyllacea


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Walstrobremraap staat op zonnige, vrij open tot grazige plaatsen op matig droge en warme, stikstof- en voedselarme, basen- en kalkrijke zandgrond. De plant groeit in duin- en kalkgraslanden, op rivierduintjes en rivierdijken, in bermtaluds en op aangevoerd zand van spoorwegen. Het verspreidingsgebied is tamelijk verbrokkeld met deelarealen in Zuidwest-Azië, Noordwest-Afrika, Midden- en Zuid-Europa en langs de kust van Zuidwest-Frankrijk tot in Nederland. De soort is hier plaatselijk vrij algemeen in de Zeeuwse en Hollandse duinen tot bij Bergen, vrij zeldzaam in het rivierengebied langs de IJssel en is elders zeer zeldzaam. Het taxon parasiteert op verschillende Rubiaceae, in Nederland voornamelijk op Geel walstro en in mindere mate op Glad walstro. Geïnfecteerde planten komen vaak niet tot bloei. Walstrobremraap valt op door haar grote bloemen die een aangename kruidnagel-Anjergeur verspreiden, overigens geuren de overige delen van de plant hier ook enigszins naar. Vroeger werden de jonge spruiten rauw of gekookt als asperges gegeten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,10-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels zijn weinig verdikt aan de basis. Ze zijn klierachtig behaard, geelachtig of paarsachtig. Soms draagt de stengel vanaf de grond bloemen, maar soms ook alleen in de bovenste helft.

Bladeren - De bladeren zijn honinggeel, roze, vleeskleurig of wijnrood. De schubbladen zijn kort, smal driehoekig-langwerpig en spits.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn roodachtig, bruinpaars of heel soms geel. Ze zijn 1,7 tot 3½ cm lang. De lobben van de bovenlip en de onderlip zijn dicht klierachtig behaard, ook langs de randen. De onderlip heeft gelijke lobben. De achterkant van de kroon is tot net onder het midden recht, maar daaronder is hij plotseling gebogen. De behaarde meeldraden staan op 1 tot 4 mm boven de voet op de kroonbuis. De stempel is roodachtig, bruinpaars of soms geel. De bloemen verspreiden een sterke geur.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, vrij open tot grazige plaatsen op droge, matig voedselarme, kalkrijke zandgrond. Deze parasiet De plant woekert voornamelijk op Geel walstro, maar ook wel op Glad walstro.

Groeiplaats - Zeeduinen (duingrasland), rivierduinen, rivierdijken, langs spoorwegen (zelden op aangevoerd duinzand van spoorbermen), grasland (kalkgrasland) en bermen (vooral op hellingen).
Familie: Orobanchaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website