Veenwortel

Persicaria amphibia


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Veenwortel is een amfibische soort, die zowel in het water als op land groeit. De watervorm van Veenwortel drijft in ondiep, voedselrijk water boven een rijkere, minerale bodems en is te vinden in rivierarmen, sloten en kanalen, in zand- en kleiafgravingen, in duinplassen en vennen, in wielen en stangen in de uiterwaarden, die ’s winters door rivierwater overstroomd worden; het getijdengebied wordt echter gemeden. De landvorm staat op vochtige tot drogere minerale bodems van allerlei aard en groeit in bermen en weilanden, in omgewerkte en braakliggende grond, in perken, langs hagen en op verslempte (hakvrucht)akkers. Het areaal omvat de gematigde en koele streken van het Noordelijke Halfrond en ze is ingevoerd in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika. De overblijvende soort is zeer algemeen in Nederland. Bij de kale watervorm zweven de stengels in het water en drijven de bladeren, alleen de bloeiwijze verheft zich uit het water. Bij de landvorm is de borsteldragende stengel opstijgend of rechtop. Ze draagt ook borstelharen op het tuitje, waaraan de landvorm ook vegetatief te herkennen valt.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - oktober

Hoogte - 0,20-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een horizontaal kruipende, dunne, lange, taaie, vertakte, rode wortelstok. Worteldiepte 50 cm tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De al of niet vertakte stengels wortelen op de onderste knopen. De watervorm heeft in het water zwevende en tot enige meters lang wordende stengels. De landvorm heeft middelhoge, opstijgende tot rechtopstaande stengels.

Bladeren - De onderste bladeren groeien niet een wortelrozet. De donkergroene, vaak rood aangelopen bladsteel is niet gevleugeld. De watervorm heeft drijvende, langwerpige, kale, glanzende en vrij lang gesteelde bladeren met een afgeronde of iets hartvormige voet. De bladeren van de landvorm staan rechtop en worden tot ongeveer 50 cm lang. Ze zijn langwerpig, dof, zeer kort gesteeld, vaak met een omgerolde rand, behaard met klierharen en borstelharen en een wigvormige tot afgeronde voet.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Dichte, alleenstaande schijnaren of bij landplanten soms met 2 of 3 aren bij elkaar aan het eind van de stengels. De korte aren zijn dichtbloemig, rozerood of zelden wit. Een bloem heeft 5 meeldraden.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Vruchtvorming komt weinig voor. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen in rustig, ondiep, voedselrijk water en op vochtige tot natte, zelden droge, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, meestal verstoorde grond (klei, leem, zavel en zand).

Groeiplaats - Water en waterkanten (ondiep water, slootkanten en beekoevers), moerassen (rietland), grasland (nat grasland en weiland in uiterwaarden), bermen (ruige plaatsen), langs spoorwegen (hoge spoordijken), tussen straatstenen, omgewerkte grond, akkers (akkerranden en verslempte droge tot vochtige akkers), perken, ruigten en langs heggen.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website