Gewoon varkensgras

Polygonum aviculare


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Gewoon varkensgras treedt vaak op als pionier en staat op zonnige tot beschaduwde, vrij droge tot vochtige, voedselrijke, vaak betreden bodems, bestaande uit fijn grind tot zware klei en ook op zandig of kleiig laagveen. De eenjarige plant groeit op tredplaatsen en vloedmerken, aan wegkanten, in greppels en op braakliggende akkers, tussen straatstenen en op parkeerplaatsen. Ook in goten en tuinen, op speelvelden, wegen en voetpaden, op open plaatsen in afgravingen. Het areaal omvat de koude en gematigde delen van het Noordelijke Halfrond en ze is als cultuurvolger elders op vele plaatsen ingeburgerd. De soort is zeer algemeen in Nederland. Het taxon is in het verleden vaak in meerdere taxa verdeeld maar die gaan (al of niet door kruisingen) in elkaar over, zodat het beter is het als een zeer variabele soort te beschouwen. Verwarring kan ontstaan met Zandvarkensgras, maar bij deze soort zijn de nootjes glimmend en steken duidelijk boven het bloemdek uit. Zie ook Zandvarkensgras.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - herfst

Hoogte - 0,02-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte 20 tot 50 cm.

Stengels/takken - De meestal liggende tot opstijgende, zelden rechtop staande stengels (niet hoger dan 40 cm) zijn dof donkergroen, vaak rood aangelopen en donker gestreept. Ze vertakken zich en vormen een mat van in een kring uitgespreide stengels (soms wel meer dan één  vierkante meter). De stengels krijgen echter geen nieuwe wortels.

Bladeren - De bladen zijn meestal niet langer dan 2 cm (zelden tot 4 cm). Ze hebben een korte bladsteel. Jonge, rechtopstaande planten hebben vrij grote, omgekeerd eironde bladen. Plat op de grond liggende matten hebben vaak kleine, langwerpige blaadjes.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De alleenstaande of met twee  tot zes  bij elkaar staande bloemen groeien in de bladoksels of naar het einde van de stengel in losse bebladerde aren. Ze zijn groen of roze met een witte rand (tot 0,4 mm). Meestal zijn er vijf  bloembladen (2-3 mm). Het bloemdek is alleen aan de voet vergroeid.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De dopvruchten zijn 2-3½ mm lang en steken niet of nauwelijks uit het vruchtdek. Ze zijn mat of weinig glanzend. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op vrij droge tot vochtige, voedselrijke, vaak betreden grond (van fijn grind tot zware klei en ook op zandig of kleiig laagveen).

Groeiplaats - Tredplaatsen, braakliggende grond, zeekusten (op vloedmerk), wegkanten, greppels, braakliggende akkers, tussen straatstenen, parkeerplaatsen, goten, afgravingen (open plaatsen), speelvelden en op wegen en voetpaden.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: tredplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website