Kleine duizendknoop

Persicaria minor


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Kleine duizendknoop staat, vaak als pionier, op open en zonnige, soms licht beschaduwde, vochtige tot natte, matig voedselarme tot voedsel- en stikstofrijke, sterk humeuze, vaak venige bodems, mijdt kleigrond en heeft weinig concurrentievermogen. De eenjarige plant groeit op droogvallende oevers van sloten, vijvers en greppels, langs natte boswegen en op bagger van regelmatig geschoonde sloten, op akkers en braakliggende grond. Ze stamt oorspronkelijk uit de gematigde streken van Europa en Azië en is ingeburgerd in Zuid-Afrika en Zuid-Amerika. De soort is in Nederland vrij zeldzaam in laagveengebieden, in het rivierengebied en in het oosten en noorden van ons land en is elders zeer zeldzaam, maar de verspreiding is vermoedelijk onvoldoende bekend. Het taxon lijkt veel op Waterpeper en Zachte duizendknoop, mist de scherpe, peperachtige smaak van eerstgenoemde en heeft bladeren die aan de voet plotseling versmald en afgerond zijn in plaats van naar beide kanten versmald te zijn zoals bij Zachte duizendknoop.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De dunne, tere stengels liggen onderaan vaak op de grond of ze zijn opstijgend.

Bladeren - De bladeren zijn smal langwerpig, 5-8 mm breed, spits en nauwelijks gesteeld. De grootste breedte vind je bij de bladvoet, daar versmalt het plotseling en is min of meer afgerond. Het is vijf tot tien keer zo lang als breed.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn paarsrood of soms wit. De rechtopstaande aren zijn losbloemig.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De dopvruchten zijn ca. 2 mm. De zaden zijn glanzend zwart. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, matig voedselarme tot voedselrijke, stikstofrijke, vaak kalkarme, sterk humeuze, niet te zware grond (meestal venige grond). Vaak op plekken met een dalende waterspiegel in de lente en zomer, zodat er open plekken ontstaan waar de soort kan kiemen.

Groeiplaats - Akkers, bossen (drassige bospaden, waterkanten (droogvallende plaatsen, o.a. langs vijvers, greppels en op slootbagger langs regelmatig geschoonde sloten) en braakliggende grond.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website