Duizendknoopfonteinkruid

Potamogeton polygonifolius


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Hoewel het verspreidingskaartje anders doet vermoeden is Duizendknoopfonteinkruid niet algemeen op de pleistocene zandgronden. Daarnaast komt zij voor in  de kalkarme duinen ten noorden van Callantsoog en zeer zelden in het laagveengebied. Duizendknoopfonteinkruid is een kenmerkende soort van kwelgebieden, waar het groeit in slootjes en beekjes; ook in heide vennen. Het water is min of meer voedselarm en bovendien carbonaat arm. De bodem is meestal zandig, soms venig. Duizendknoopfonteinkruid komt vroeger in het jaar tot ontwikkeling dan andere breedbladige fonteinkruiden en het is tamelijk goed bestand tegen droogvallen. Duizendknoopfonteinkruid is lastig te determineren; het wordt vooral met Drijvend fonteinkruid verwisseld die in dezelfde milieutypen kan voorkomen. Dankzij het lichtgekleurde ‘gewricht’ onder de bladschijf  kunnen de bladeren van Drijvend fonteinkruid  in alle richtingen (‘ordeloos’) door elkaar liggen. Bij Duizendknoopfonteinkruid liggen de bladeren in rozetten of als waaiers op het water.


Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een sterk vertakte, witte of rossige wortelstok met aan de top roodachtige bladknoppen.

Stengels/takken - De stengels zijn niet vertakt. Het is een vormenrijke soort, die zich aanpast aan de waterdiepte en aan snelstromend of stilstaand water.

Bladeren - De bladeren zijn zeer veranderlijk. De ondergedoken bladeren verdwijnen vaak al snel. Ze zijn langwerpig tot smal langwerpig en aan de voet geleidelijk in een lange steel versmald. Ze hebben een gave rand en meestal een stompe top. De steunblaadjes zijn vliezig met dunne nerven. De drijvende bladeren zijn 2-5 cm lang, min of meer leerachtig, eirond tot langwerpig en niet doorschijnend. Ze hebben een dikke middennerf en zijn één  tot twee  keer zo lang als breed. De voet is afgeknot of iets hartvormig en de top is vrij stomp. De bladeren hebben een lange bladsteel, die plat is aan de bovenkant.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groenige bloemen groeien in slanke, vrij losse aren met een lange steel. Deze is dunner dan de stengels en overal even dik.

Vruchten - Een steenvrucht. De zaden zijn roodbruin, 2 tot 3 mm lang en stomp gekield. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen in ondiep, helder, matig voedselarm, soms matig voedselrijk, ondiep, zoet, stilstaand tot vrij snel stromend, zwak zuur tot neutraal, kalkarm, zoet (vaak enigszins bruin gekleurd) water met een bodem van zand dat niet of nauwelijks is bedekt door slib, maar ook op een venige bodem. Eveneens op droogvallende plaatsen.

Groeiplaats - Water (beekjes, plassen, venen, sprengen, greppels, bosgreppels, nieuw gegraven plasjes en greppels in zandgebieden en sloten met ijzerhoudend kwelwater), zeeduinen (duiplassen) en heide (ondiepe heidevennen en brongebieden in heidestreken).
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website