Slanke sleutelbloem

Primula elatior


© Jelle Hofstra

Ecologie & verspreiding
Slanke sleutelbloem staat op licht beschaduwde of soms zonnige, vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, stikstofrijke en zwak basische, vaak kalkhoudende bodems die uit slibrijk zand, leem, löss en mergel kunnen bestaan. Ze groeit in loof- en naaldbossen, in hakhout en bronbossen, op zandige, afkalvende oevers van bosbeken en langs sloten, in bergweiden en beekdalhooiland. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het oosten van het land en in Noord-Brabant, zeer zeldzaam in Gelderland en in het oostelijk rivierengebied en wordt ook als tuinplant gebruikt. De bestuiving geschiedt door hommels en de bruinzwarte en wrattige zaden worden door de wind verspreid. Vroeger werd het plantensap gebruikt tegen zomersproeten en medisch aangewend bij het helen van verse wonden door het sap met boter te vermengen, een afkooksel zou duizeligheid doen verdrijven. De jonge bladeren werden als salade gegeten en zouden heilzaam zijn voor het vee.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels zijn zacht behaard.

Bladeren - De bladeren zijn wortelstandig. Ze zijn 10 tot 20 cm lang, rondachtig tot eirond en plotseling in de gevleugelde steel versmald.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan in groepjes bij elkaar in een naar 1 kant overhangend scherm op een lange steel. De bloemen zijn vlak, lichtgeel, 1½ tot 2½ cm groot en hebben een ring van donkerder vlekken aan de keel. De slanke kelk is buisvormig, wordt 0,8 tot 1,3 cm lang en omsluit de kroon nauw met langwerpige, toegespitste tanden.

Vruchten - Een doosvrucht. De top van de vrucht steekt buiten de kelk uit. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde of soms zonnige plaatsen op vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, vaak kalkhoudende, lemige grond (slibrijk zand, leem, löss en mergel).

Groeiplaats - Bossen (bronbossen in heuvelachtige streken en hellingbossen), hakhout, waterkanten (zandige afkalvende bosbeekoevers en langs sloten) en grasland (bergweiden en beekdalhooiland).
Familie: Primulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website