Zilte waterranonkel

Ranunculus baudotii


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Zilte waterranonkel wordt voornamelijk gevonden in het kustgebied, zowel op het vaste land als op de Waddeneilanden, bij voorkeur op zeeklei of duinzand. Zij groeit in brakke poelen en slootjes, maar ook in geheel zoete wateren. Daar is de soort overigens wel in het nadeel ten opzichte van  concurrerende zoetwaterplanten. Langs het IJsselmeer is zij daardoor na afsluiting en verzoeting grotendeels verdwenen; in het kustgebied is het echter een vrij algemene verschijning gebleven op zomers droogvallende zones van poelen en sloten. Zilte waterranonkel is een opportunist die in het voorjaar massaal kan kiemen op kale bodem. Dit gebeurt regelmatig na rigoureuze schoning van sloten of de aanleg van plasjes (drinkpoelen) met plas-dras oevers. In het Ranunculetum baudotii (associatie van Zilte waterranonkel) is de Zilte waterranonkel vaak dominant aanwezig, waarbij andere vaatplanten meestal een bescheiden rol spelen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,15-0,80 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels zijn kort tot soms vrij lang, maar zelden langer dan 1 meter. De bloemsteel is dik en gekromd.

Bladeren - Enige drijvende en veel meer ondergedoken bladeren. De drijvende bladeren zijn gespleten in meestal 3, maar soms 5 slippen, die zich naar de top sterk verbreden. De ondergedoken bladeren zijn veel sterker ingesneden met geelgroene, stijve slippen, die buiten het water niet samenvallen (hoogstens met de top samenkleven). Overgangsbladeren hebben geen draadvormige slippen. De steunblaadjes zijn over ongeveer de helft van de lengte met de bladsteel vergroeid. Op drooggevallen plaatsen met korte, iets afgeplatte slippen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte kroonbladen zijn 0,6 tot 1 cm. Ze hebben een gele voet en bedekken elkaar meestal met de randen. De kelkbladen zijn geelachtig groen, al of niet blauwpaars aangelopen. De bloembodem is behaard en is na de bloei iets hoger dan breed.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchthoofdjes zijn langwerpig. De 40 tot 100 (zelden minder) vruchtjes per bloem zijn aan de binnenkant en soms ook aan de top smal gevleugeld. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen, in ondiep, voedselrijk, zeer hard, meestal brak, soms zoet, stilstaand water, met een minerale of licht organische bodem van zeeklei of duinzand. De standplaatsen kunnen tijdelijk droogvallen.

Groeiplaats - Water (brakwatersloten, plassen, kanalen, soms in drinkpoelen, slootjes in weidegebieden en jonge duinplassen).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website