Krulzuring

Rumex crispus


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Krulzuring staat op zonnige, open en grazige, minerale en voedselrijke, vochtige en niet of weinig zure, meestal gestoorde, soms brakke bodems, die bestaan uit zand, leem, zavel of klei en staat ook op stenige plaatsen. De overblijvende plant groeit in weilanden met een wisselende waterstand en in graslanden in de uiterwaarden, in verstoorde bermen en op dijken, langs rivieroevers, sloten, greppels en meren. Verder op braakliggend terreinen en akkers, in ruigten en langs heggen, op weinig begroeide, droogvallende kanten van duinplassen, op gestoorde duinpaden en ijsbaantjes, op vloedmerken en ruderale plaatsen. Het verspreidingsgebied omvat oorspronkelijk Europa, West-Azië en Noord-Afrika en ze is als kosmopoliet tegenwoordig aanwezig in de gematigde en koele delen van alle werelddelen en is zeer algemeen in ons land. Typisch zijn de rozet- en stengelbladen die lancetvormig zijn en aan de top en de voet versmald, de randen zijn sterk gekroesd en de vruchtkleppen dragen 3 knobbels. Men lette op Bermzuring, de bastaard met Ridderzuring!
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - oktober

Hoogte - 1,00-1,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een weinig vertakte, stevige penwortel, met daarop een kort en dik ondergronds stengelstuk, waaraan de rozetbladeren en bloeistengels ontspringen. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken -

Bladeren - De donkergroene, langwerpige bladeren hebben gekroesde randen. Naar de top zijn ze versmald. Ze zijn niet of zwak hartvormig, hebben een korte steel en worden tot 30 cm.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De al of niet vertakte, meestal smalle bloempluim is rijkbloemig. De takken groeien tamelijk rechtop. De bloemen zijn groenig, de binnenste bloemdekbladen zijn eivormig, hebben een hartvormige voet en meestal een knobbel.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtkleppen zijn eirond tot rondachtig met een gave rand. Ze worden 3½-6 mm, vrijwel steeds alle drie met een knobbel. Vruchten en zaden verschillen in grootte. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open of grazige plaatsen op vochtige, niet of weinig zure, voedselrijke en meestal verstoorde grond. Ook op brakke grond (zand, leem, zavel, klei en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Heggen, bermen (verstoorde plaatsen), waterkanten (o.a. langs rivieren, sloten en meren), akkers, ruigten, waterkanten (o.a. langs greppels), ruderale plaatsen, braakliggende grond, grasland (weiland in uiterwaarden en gescheurd grasland), dijken, zeeduinen (langs duinplassen en in duinbermen die tegen verstuiving bedekt zijn met hooi of stro), ruigten op vloedmerkgordels langs de kust en ijsbaantjes.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website