Waterzuring

Rumex hydrolapathum


© Grada Menting

Ecologie & verspreiding
Waterzuring staat op zonnige, soms heel licht beschaduwde, natte, matig voedselrijke tot voedselrijke plaatsen in zoet water boven bodems, die vrijwel uit alle grondsoorten kunnen bestaan. De overblijvende plant groeit in (verruigde) rietlanden, in verlandingszones, langs sloten en vijvers, langs plassen, rivieren(armen) en kanalen, in zeggenmoerassen en kommen in de uiterwaarden, op muren en houten steigers langs het water, op lichte plaatsen in broekbossen en grienden. Het areaal omvat West-, Midden- en Oost-Europa. In Nederland is de soort zeer algemeen, echter zeldzaam in Zeeland, Flevoland, Zuid-Limburg en op de Veluwe. De grootste Rumex-soort van ons land (tot 1,5 m hoog) heeft ± leerachtige wortelbladen van ± 1 m lengte die lancetvormig en naar de top en de voet versmald zijn. De bladrand is vaak iets gekroesd en de zijnerven staan vrijwel loodrecht op de middennerf en de vruchtkleppen dragen 2 kleine knobbels en 1 grote. Vroeger werd de plant tegen scheurbuik aangewend en de fijngestampte wortel werd als tandmiddel gebruikt.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 1,00-1,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een dikke, vrij korte, niet vertakte, horizontale wortelstok. Worteldiepte tot 1 meter.

Stengels/takken - De strengels zijn sterk vertakt.

Bladeren - De vlakke, dikke, iets leerachtige en stugge wortelbladeren zijn 60 cm tot 1 meter lang. Ze zijn breed langwerpig en meestal naar de voet en de top versmald. De bladrand is vaak gekroesd. De zijnerven staan loodrecht op de middennerf.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een grote, kegelvormige, licht roodbruine, vrij dichte en sterk vertakte pluim. Het onderste deel is bebladerd. De bloemen zijn groenig en de bloemdekbladen hebben een gave rand.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De stevige, dikke, driehoekige vruchtkleppen zijn 5 tot 8 mm. Ze zijn iets langer dan breed, aan de top vaak afgeknot en aan de rand hoogstens zwak getand. Alle 3 vruchtkleppen hebben een knobbel. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, soms heel licht beschaduwde, natte plaatsen (verlandingszones) aan en in matig voedselrijk tot voedselrijk, zoet water (vrijwel alle grondsoorten).

Groeiplaats - Moerassen (rietland, drijftillen en verlandende sloten), waterkanten en water (o.a. vijvers, rivieren, kanalen, verruigde rietkragen), kommen in uiterwaarden, kademuren en andere muren langs het water en houten steigers) en bossen (lichte plekken in broekbossen en grienden).
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website