Spaanse zuring

Rumex scutatus


© Niels Jeurink

Ecologie & verspreiding
Spaanse zuring geeft de voorkeur aan open, zonnige en warme, droge, vaak kalkhoudende, stenige grond. De overblijvende plant groeit op rolsteenhellingen in kalkgebergten, in spleten van oude muren en kribben, op puinhopen en kademuren, met steenslag bedekte dijkhellingen. Ook in steengroeven en op klippen, in rotsachtige bermen en op braakliggende grond, op steenhopen en mijnsteenbergen, op spoorterreinen en op andere ruderale plaatsen, vroeger ook op stadswallen en kasteelmuren. De soort stamt uit de gebergten van West-, Midden- en Zuid-Europa, Zuidwest-Azië en Noord-Afrika en bereikt in Nederland zijn noordgrens. Ze is in ons land zeer zeldzaam in het rivierengebied (voornamelijk in het stedelijk gebied in het zuidoosten), in het Urbane district en in den Helder. De blauwachtige kale plant is zeer warmte bestendig, heeft vanaf de voet vertakte stengels, een kruipende habitus en lang gesteelde, dikke, breed driehoekig-hartvormige tot spiesvormige bladeren. Ze wordt gebruikt voor de bereiding van moes en verwerkt in salades.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,10-0,50 m.

Geslachtsverdeling - polygaam

Wortels -

Stengels/takken - De kale stengels zijn vanaf de voet vertakt. Het onderste deel kruipt in of over de grond.In de oksels van de stengelbladeren groeien vaak bladrozetten met nieuwe bloeistengels. De plant groeit in pollen.

Bladeren - De gesteelde, breed driehoekig-hartvormige tot pijlvormige bladeren zijn ongeveer even lang als breed of iets meer breed, vaak enigszins gelobd, blauwgroen en met een ronde of iets spitse top en afstaande, ronde of spitse voetslippen.

Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen samen een vrij smalle, losse bloempluim. De pluimtakken zijn vrij lang, gebogen en niet vertakt. De bloemen zijn groenachtig. Van de tweeslachtige en vrouwelijke bloemen staan de buitenste bloemdekslippen na de bloei schuin omhoog.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Vruchtkleppen zonder knobbels of schubjes. Ze zijn onderaan afgerond of hartvormig en 5 tot 6 mm lang. De 3 tot 3½ mm grote zaadjes zijn geelachtig grijs. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, vaak kalkhoudende, stenige grond.

Groeiplaats - Puinhellingen in de bergen, klippen, rotsachtige bermen, braakliggende grond, waterkanten (kademuren en kribben), oude muren, steenhopen langs de kust, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), rolsteenhellingen in kalkgebergten en op met steenslag bedekte dijken.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: muren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website